In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw uit Hattem, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 13 april 2015 in Zwolle, waar de vrouw en haar echtgenoot betrokken waren bij een verkeersruzie met een autobestuurder. De echtgenoot viel de bestuurder aan en stak hem met een mes in de hals en borst. De vrouw werd echter vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de vrouw een actieve rol had gespeeld in het geweld. De officier van justitie had gevorderd dat de vrouw van alle beschuldigingen zou worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank concludeerde dat de echtgenoot de enige was die daadwerkelijk geweld had gebruikt en dat er geen bewijs was voor een nauwe samenwerking tussen de vrouw en haar echtgenoot in het delict. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vormverzuim in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De benadeelde partij, de slachtoffer van de steekpartij, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.