In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting WBO Wonen (eiseres) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres vorderde ontruiming van een woning aan de [adres] te Oldenzaal, die door [gedaagde 1] werd bewoond. De eiseres stelde dat er geen huurovereenkomst bestond tussen haar en [gedaagde 1], en dat het verblijf van [gedaagde 1] in de woning onrechtmatig was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er sprake was van medehuur of huur, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen huurovereenkomst was en dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef.
De voorzieningenrechter overwoog dat de eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde 1] zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van 28 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat hij niet aan de ontruimingsverplichting voldeed, tot een maximum van € 5.000,00. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde 1] opgelegd, die tot dat moment waren begroot op € 1.846,80. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten in huurrelaties en de gevolgen van het ontbreken daarvan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er een huurovereenkomst was ontstaan, en dat de belangen van de woningcorporatie en andere woningzoekenden in het geding waren.