ECLI:NL:RBOVE:2015:4744

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
08.955064-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 26 oktober 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 7 oktober 2014 te Dalfsen. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, heeft een bromfietsster aangereden, waardoor zij een verbrijzelde voet opliep. De officier van justitie eiste een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van de aanrijding een moment van onoplettendheid had, maar dat dit niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.955064-15 (P)
Datum vonnis: 26 oktober 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuldig is aan een verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt, danwel gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2014 te Dalfsen, gemeente Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Rechterensedijk, gaande in de richting van de Vilsteren, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte gedurende enige tijd, ongeveer op gelijkblijvende hoogte naast een over het gezien zijn, verdachtes rijrichting, links van de rijbaan van die weg (de Rechterensedijk) gesitueerde vrijliggende fiets/bromfietspad, rijdende bromfietsster heeft gereden,
ter hoogte van een aan die weg (de Rechterensedijk) aldaar gelegen inrit naar links is afgeslagen en/of die inrit is ingereden of is gaan inrijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
bij het inrijden van die inrit en/of het oprijden van voormeld fiets/bromfietspad zich niet of in onvoldoende mate heeft overtuigd of er verkeer naderde over dat fiets/bromfietspad en/of
die inrit ingereden en/of dat fiets/bromfietspad is opgereden, terwijl voormelde over dat fiets/bromfietspad rijdende bromfietsster hem, verdachte dicht genaderd was en/of
heeft hij, verdachte de bestuurster van die bromfiets ingevolge het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, niet voor laten gaan en/of
is hij, verdachte gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met die over dat fiets/bromfietspad rijdende bestuurster van die bromfiets en/of die bromfiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die bromfiets (het slachtoffer [slachtoffer] ) ten val is gekomen
en aldus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 7 oktober 2014 te Dalfsen, gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede heeft gereden over de weg, de Rechterensedijk, gaande in de richting van de Vilsteren en
terwijl hij, verdachte gedurende enige tijd, ongeveer op gelijkblijvende hoogte naast een over het gezien zijn, verdachtes rijrichting, links van de rijbaan van die weg (de Rechterensedijk) gesitueerde vrijliggende fiets/bromfietspad, rijdende bromfietsster heeft gereden,
ter hoogte van een aan die weg (de Rechterensedijk) aldaar gelegen inrit naar links is afgeslagen en/of die inrit is ingereden of is gaan inrijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
die inrit ingereden en/of dat fiets/bromfietspad is opgereden, terwijl voormelde over dat fiets/bromfietspad rijdende bromfietsster hem, verdachte dicht genaderd was en/of
heeft hij, verdachte de bestuurster van die bromfiets ingevolge het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, niet voor laten gaan en/of
is hij, verdachte gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met die over dat fiets/bromfietspad rijdende bestuurster van die bromfiets en/of die bromfiets,ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die bromfiets (het slachtoffer [slachtoffer] ) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het primair ten laste gelegde tot een werkstraf van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Kortgezegd heeft de officier van justitie hiertoe aangevoerd dat verdachte op 7 oktober 2014 te Dalfsen bestuurder van een bedrijfsauto was en reed op de Rechterensedijk. Verdachte moest volgens de tomtom omkeren en reed hiertoe een aan de linkerkant van de weg gelegen inrit in. Naast de Rechterensedijk is een fietspad gelegen waarop [slachtoffer] op haar bromfiets reed. Verdachte is links afgeslagen en heeft bij het uitvoeren van deze bijzondere manoeuvre de naderende bromfietsster niet gezien en is zonder voorrang te verlenen aan [slachtoffer] het fietspad opgereden, waarbij de bromfiets van [slachtoffer] in botsing is gekomen met de bedrijfsauto van verdachte. [slachtoffer] heeft hierbij een verbrijzelde voet opgelopen, wat kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het verkeersgedrag van verdachte kan als aanmerkelijk onoplettend, onachtzaam en onvoorzichtig worden bestempeld, zodat een veroordeling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) kan volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen.
Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte weliswaar bij het afslaan naar links de op het fietspad rijdende bromfiets niet heeft gezien en geen voorrang heeft verleend - waarbij mogelijk sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid - maar dat deze enkele fout van verdachte niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW te komen.
4.3
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Feiten en omstandigheden
Op 7 oktober 2014 omstreeks 12.20 uur heeft in Dalfsen op de Rechterensedijk een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder van een zwarte bedrijfsauto, merk Peugeot over de Rechterensedijk in de richting Vilsteren. De bestuurster van de bromfiets reed over het verplichte fiets/bromfietspad, gelegen links naast de rijbaan van de Rechterensedijk. De bestuurster van de bromfiets reed ook in de richting Vilsteren.
Verdachte sloeg, ter hoogte van perceel Rechterensedijk 6, linksaf en wilde de inrit van een opslagterrein oprijden. Tijdens deze manoeuvre kruiste verdachte het links van de rijbaan gelegen fiets/bromfietspad. Verdachte sloeg linksaf en liet aangeefster die over het
fiets/bromfietspad reed en zich links, achter verdachte bevond, niet voorgaan. De bedrijfsauto van verdachte botste tegen de bromfiets en aangeefster kwam ten val. Aangeefster [slachtoffer] raakte door dit ongeval gewond aan haar rechter voet. [2]
Na het verkeersongeval heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht en uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) is naar voren gekomen dat op het moment van het ongeval het zicht ter plaatse goed was (daglicht), het wegdek vochtig was en de vervoermiddelen van verdachte en het slachtoffer technisch gezien in goede staat verkeerden. [3]
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatste toegestane maximum snelheid 60 km per uur en voor bromfietsen bedroeg de ter plaatste toegestane maximumsnelheid 40 km per uur. [4]
Uit het proces-verbaal VOA is voorts gebleken dat de standen en de daarbij behorende gezichtsvelden van de spiegels van de bedrijfsauto van verdachte zijn gecontroleerd en dat die spiegels juist afgesteld stonden, waardoor de daarbij behorende gezichtsvelden vermoedelijk ook voldeden aan de juiste afmetingen. Ook is uit het onderzoek gebleken dat het uitzicht door de voorruit en zijruiten van het voertuig van verdachte niet werd belemmerd. [5]
Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat zowel het uitzicht van verdachte in de bedrijfsauto, als het uitzicht van de bestuurster mogelijk door een bomenrij in de tussenberm werd belemmerd. [6]
De bestuurster van de bromfiets, [slachtoffer] , heeft bij de politie verklaard dat zij op 7 oktober 2014 rond 12.20 uur op haar bromfiets op het fietspad reed naast de Rechterensedijk te Dalfsen met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur. Op dat moment reed naast haar in dezelfde richting een zwart klein bestelbusje over de rijbaan van de Rechterensedijk. [slachtoffer] heeft verklaard dat het busje met ongeveer dezelfde snelheid reed als zijzelf en dat zij zag dat het busje ineens links af sloeg en kennelijk het fietspad waar zij reed wilde oversteken. [slachtoffer] was echter al zo dicht genaderd dat een aanrijding onvermijdelijk was. [7]
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 oktober 2014 omstreeks 12.00 uur over de Rechterensedijk reed en zag dat links op het fietspad een bromfietsster reed. Voorts heeft [getuige] verklaard dat hij ongeveer 60 kilometer per uur reed en dat voor hem een zwarte bestelauto reed, die ter hoogte van perceel 6 links af wilde slaan. [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de zwarte bestelauto richting aangaf en dat de remlichten opbrandden en dat de bestelauto vaart minderde tot ongeveer dezelfde snelheid als getuige [getuige] , 30 kilometer per uur. Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat hij had gezien dat de bestelauto naar links afsloeg en dat hij had gezien dat de bestuurder even stopte en naar links keek, waarbij getuige [getuige] meteen dacht dat de bestuurder de bromfietsster niet zag. [getuige] heeft verklaard dat hij direct daarna zag dat de zwarte bestelauto weer optrok en doorreed en zag dat de bromfietsster werd aangereden door de zwarte bestelauto. [8]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 oktober 2014 reed op de Rechterensedijk, komende vanuit de richting Dalfsen en dat het navigatiesysteem aangaf dat hij moest keren. Toen verdachte links van de weg een inrit zag waar hij kon keren heeft verdachte zijn snelheid verminderd en heeft hij richting naar links aangegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij links af is geslagen toen er geen tegenliggers kwamen en dat hij op het moment dat hij het fietspad kruiste ineens een harde klap hoorde en zag dat hij een bromfietser had aangereden. Verdachte heeft verklaard dat hij voordat hij links afsloeg en tijdens het afslaan de bromfietser in het geheel niet heeft gezien. [9]
Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij bij het afslaan naar links eerst naar links heeft gekeken, maar dat hij de bromfietser helemaal niet heeft gezien, mogelijk door de dichte achterkant van de bedrijfsauto en door de bomen die tussen de weg en het fietspad staan. [10]
Het primair ten laste gelegde
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan heeft opgelopen. Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW is vereist dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat schuld in de zin van artikel 6 WVW bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verkeersfout die verdachte heeft begaan bestaat hieruit dat verdachte op 7 oktober 2014 ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de op het fietspad rijdende bromfietsster met de aanrijding tot gevolg, waardoor [slachtoffer] gewond is geraakt. Uit de verklaring van verdachte, die wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , kan worden afgeleid dat verdachte, kort voordat hij naar links afsloeg richting heeft aangegeven, heeft geremd én naar links heeft gekeken, maar daarbij de bromfietsster niet heeft gezien. Dat verdachte de bromfietser niet heeft gezien, terwijl getuige [getuige] de bromfietsster wel heeft gezien, zou verklaard kunnen worden uit het feit dat [getuige] achter verdachte en de bromfietsster reed, terwijl verdachte gedurende een periode naast de bromfietsster heeft gereden, zoals ook door [slachtoffer] is verklaard. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte ter plaatse met een te hoge snelheid heeft gereden, dan wel dat hij was afgeleid door het navigatiesysteem dan wel zich op een andere manier ernstig risicovol heeft gedragen.
Dit leidt tot de conclusie dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte op 7 oktober 2014 een moment van onoplettendheid heeft gehad, - zonder dat gebleken is dat daarbij andere verkeersfouten zijn gemaakt, - niet volgt dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gedragen, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde
Artikel 5 WVW is een overtreding waarvan de verbodsbepaling dient ter bescherming van het belang van de verkeersveiligheid. Het artikel bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie. Integendeel, het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de grondnorm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Verdachte reed op 7 oktober 2014 op de Rechterensedijk te Dalfsen en heeft bij het naar links afslaan een op het fietspad rijdende bromfietsster geen voorrang verleend, terwijl dat wel had gemoeten. Hierbij is hij in botsing gekomen met de bromfietsster, ten gevolge waarvan de bromfietsster zwaar gewond aan haar voet is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat de manoeuvre die door verdachte op 7 oktober 2014 met zijn voertuig is uitgevoerd, een zodanige gedraging is geweest dat gevaar en hinder op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
De rechtbank acht daarom de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 bewezen.
4.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 oktober 2014 te Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede heeft gereden over de weg, de Rechterensedijk, gaande in de richting van Vilsteren en
terwijl hij, verdachte gedurende enige tijd, ongeveer op gelijkblijvende hoogte naast een over het gezien zijn, verdachtes rijrichting, links van de rijbaan van die weg (de Rechterensedijk) gesitueerde vrijliggende fiets/bromfietspad, rijdende bromfietsster heeft gereden,
ter hoogte van een aan die weg (de Rechterensedijk) aldaar gelegen inrit naar links is afgeslagen, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
dat fiets/bromfietspad is opgereden, terwijl voormelde over dat fiets/bromfietspad rijdende bromfietsster hem, verdachte dicht genaderd was en
heeft hij, verdachte de bestuurster van die bromfiets ingevolge het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, niet voor laten gaan en
is hij, verdachte in aanrijding gekomen met die bromfiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die bromfiets (het slachtoffer [slachtoffer] ) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
de overtreding:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto op 7 oktober 2014 gevaar op de weg veroorzaakt. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan een bromfietsster een verbrijzelde voet heeft opgelopen, waarbij het onzeker is of er wel goed of volledig herstel van de voet zal gaan optreden.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een verkeersfout die wordt aangemerkt als een overtreding. Dat betekent dat verdachte in juridische zin geen verwijtbare schuld heeft aan het ongeval, in de zin dat hij een aanmerkelijk onoplettende of onvoorzichtige of onachtzame verkeersdeelnemer is geweest. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan is geëist.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft er blijk van gegeven zeer geraakt te zijn door het gebeuren en heeft zich meelevend opgesteld richting het slachtoffer. Hoewel verdachte als beroepschauffeur vele kilometers per jaar rijdt, is verdachte niet eerder veroordeeld voor verkeersfeiten. In de strafoplegging houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte voor zijn werk zijn rijbewijs nodig heeft. Een (on)voorwaardelijke rijontzegging acht de rechtbank daarom, mede gezien wat hiervoor is overwogen, niet op zijn plaats..
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 500,- passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van
€ 500,--bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Bosch, voorzitter, mr. A. Smedes en mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2015.
Buiten staat
Mrs. Smedes en Taalman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland, team Dalfsen/Ommen met registratienummer PL0400-2014084221. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 13 maart 2015, met BVH-nummer 2014084221, pag. 22.
3.Idem voetnoot 2, pag. 22 en 25.
4.Idem voetnoot 2, pag. 25.
5.Idem voetnoot 2, 28.
6.Idem voetnoot 2, pag. 35.
7.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 8 november 2014, pag. 10.
8.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 7 oktober 2014, pag. 8.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 oktober 2014, pag. 12
10.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 oktober 2015.