Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.De feiten
€ 2.300,00 per voorstelling. […]
[…]
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
5.De beslissing in kort geding:
29 oktober 2015.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een operazanger, hierna te noemen [eiser], en de Stichting Nederlandse Reisopera, hierna te noemen de Stichting. De eiser vorderde betaling van een voorschot op zijn honorarium van € 27.600,00, na de beëindiging van zijn overeenkomst met de Stichting voor de rol van B.F. Pinkerton in de opera Madame Butterfly. De overeenkomst was op 1 september 2015 beëindigd, vlak voor de première, door de directeur van de Stichting, die stelde dat de stem van de eiser niet geschikt was voor de rol. De eiser betwistte deze beëindiging en vorderde betaling van het overeengekomen honorarium, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhoging.
De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de Stichting contractueel verplicht was tot betaling van een evenredig deel van de overeengekomen vergoedingen, maar dat er onduidelijkheid bestond over de hoogte van het bedrag dat de eiser daadwerkelijk toekwam. De voorzieningenrechter besloot dat de hoogte van de vergoeding op een eenvoudige wiskundige manier vastgesteld moest worden, rekening houdend met de dagen die de eiser aan de productie had besteed.
Uiteindelijk werd de Stichting veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 19.084,98 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.