ECLI:NL:RBOVE:2015:5071

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
C/08/177415 / KG ZA 15-333
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betalingsverplichtingen in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard om hem te veroordelen tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen met betrekking tot de hypotheeklasten van de echtelijke woning. Partijen zijn sinds 2 augustus 2002 met elkaar gehuwd en de vrouw heeft op 22 juni 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend. In een eerdere beschikking van 30 juni 2015 is vastgesteld dat de man de hypothecaire lening en de aan de hypotheek verbonden verzekeringspolis voor zijn rekening neemt. De vrouw vordert nu dat de man de achterstallige hypotheeklasten, die inmiddels zijn opgelopen tot € 1.371,46, binnen drie dagen na het vonnis betaalt, alsook de toekomstige hypotheeklasten tijdig voldoet. Daarnaast vordert zij een dwangsom voor elke dag dat de man in gebreke blijft.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, gezien de dreiging van executoriale verkoop door de hypotheeknemer, ING Bank. De man heeft erkend dat hij de gemaakte afspraak niet nakomt, maar stelt dat hij in betalingsonmacht verkeert. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat deze betalingsonmacht de man niet ontslaat van zijn verplichtingen zoals vastgelegd in de beschikking van 30 juni 2015. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat de man zijn verplichtingen niet nakomt, en de voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, met inachtneming van de noodzaak om de man te dwingen tot nakoming van zijn verplichtingen. De man is veroordeeld tot betaling van de achterstallige hypotheeklasten en de toekomstige lasten, met een dwangsom als stimulans voor nakoming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats 2]
zaaknummer / rolnummer: C/08/177415 / KG ZA 15-333 (ib)
Vonnis in kort geding van 10 november 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
verder te noemen de vrouw,
advocaat mr. U. Ugur te Hengelo (Ov),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
verder te noemen de man,
advocaat mr. M.A. Schuring te Almelo .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de door de man overgelegde producties,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is - bij vervroeging - vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn sinds 2 augustus 2002 met elkaar gehuwd. Eiseres heeft op
22 juni 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer C/08/173262 / ES RK 15/1996. Gelijktijdig met voornoemd verzoek is door de vrouw om voorlopige voorzieningen verzocht.
2.2.
In de beschikking van 30 juni 2015 als bedoeld in artikel 822 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (geregistreerd onder nummer C/08/173125 / ES RK
15-1950) is, onder meer en voor zover van belang - het volgende opgenomen.
“(…)
Voorts stelt de rechtbank vast dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat, gelet op het inkomen van de man en het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, de man geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen hoeft te betalen. Daarnaast heeft de man toegezegd dat hij de vaste lasten van de echtelijke woning zal blijven voldoen als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
(…)
De beslissing
De rechtbank:
(…)
4. verstaat dat de man de hypothecaire lening alsmede de aan de hypotheek verbonden verzekeringspolis voor zijn rekening neemt;
(…)”
2.3.
De vrouw verblijft samen met de uit het huwelijk geboren minderjarige kinderen in de echtelijke koopwoning aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning).

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - om de man te veroordelen:
I. de huidige betalingsachterstand ter zake de hypotheeklasten van de woning, tot op heden groot een bedrag van € 1.371,46, binnen drie dagen na het te wijzen vonnis te voldoen,
II. de hypotheeklasten van de woning iedere maand tijdig te voldoen, te weten op de eerste van iedere maand,
III. tot betaling van een dwangsom van € 500,--, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat de man niet voldoet aan het gevorderde onder I en II,
IV. in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan de vordering legt de vrouw - kort gezegd - het volgende ten grondslag. In de eerdergenoemde beschikking van 30 juni 2015 verstaat de rechter dat de man de hypothecaire lening alsmede de aan de hypotheek verbonden verzekeringspolis voor zijn rekening neemt. De man heeft dit tijdens de behandeling van het verzoekschrift op
29 juni 2015 ook toegezegd. De vrouw vordert dat de man hetgeen in de beschikking van
30 juni 2015 is bepaald naleeft en dat hij hetgeen hij heeft toegezegd nakomt. De vrouw heeft de man in gebreke gesteld omtrent de betaling van de hypotheeklasten sinds
1 juli 2015. Tot op heden heeft de man ondanks herhaalde verzoeken daartoe, nagelaten om een betaalbewijs over te leggen. Per 1 oktober 2015 bedraagt de achterstand in de betaling van de hypotheek € 1.371,46. Doordat de man tot op heden in gebreke is gebleven met het betalen van de hypotheeklasten dreigt ING Bank met executoriale verkoop van de woning.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw het spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt. Door de man is niet, althans onvoldoende weersproken dat er een achterstand in de betaling van de hypotheektermijnen van enkele maanden is ontstaan en dat de hypotheeknemer ING Bank dreigt met executiemaatregelen, terwijl vooralsnog niet is gebleken dat de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt om de ontstane achterstand in te lopen en de executiedreiging op die wijze af te wentelen.
4.2.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de vrouw belang heeft bij de ingestelde vorderingen. Op grond van artikel 822 Rv kunnen bepaalde limitatief in het artikel opgesomde ordemaatregelen genomen worden voor de duur van het echtscheidingsgeding. Het door de vrouw verzochte met betrekking tot de vaste lasten van de woning behoort echter niet tot de in dit artikel genoemde voorzieningen, hetgeen ook impliciet volgt uit de overwegingen in de beschikking van 30 juni 2015. De voorzieningenrechter heeft in het dictum van deze beschikking slechts verwezen naar de tussen partijen gemaakte afspraak, inhoudende – kort gezegd - de toezegging van de man dat hij de vaste lasten van de woning voor zijn rekening neemt, door het gebruik van de formulering “verstaat dat”. Deze verwijzing kan derhalve niet worden aangemerkt als een executeerbare verplichting voor de man. [1]
4.3.
Dit betekent dat de vrouw thans geen andere mogelijkheid heeft dan in kort geding nakoming van de voornoemde afspraak met betrekking tot de vaste lasten te vorderen. [2]
4.4.
Door de man wordt niet betwist dat hij de gemaakte afspraak niet nakomt. Hij stelt dat hij wel wil betalen, maar dat sprake is van betalingsonmacht. De man woont bij zijn moeder en dient haar maandelijks een bedrag van € 400,-- te betalen. Indien hier rekening mee wordt gehouden, heeft de man geen draagkracht meer om een bijdrage in de vaste lasten van de woning te voldoen. De vrouw stelt dat zij niet gelooft dat de man daadwerkelijk € 400,-- dient te betalen aan zijn moeder. In het verleden hebben partijen ook bij de moeder van de man gewoond en destijds betaalden zij geen bedrag aan de moeder van de man, aldus de vrouw.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontslaat de door man gestelde huidige betalingsonmacht, hem niet van zijn betalingsverplichting zoals opgenomen in de beschikking van 30 juni 2015, zodat het op de weg van de man ligt om een manier te vinden om aan deze betalingsverplichting te voldoen.
4.6.
De man stelt voorts dat de vrouw geen vorderingsrecht heeft op hem. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vrouw in het petitum van de dagvaarding niet expliciet heeft verwoord aan wie de man het verschuldigde dient te betalen. Zij vordert niet expliciet betaling aan haarzelf. Nu de vrouw nakoming vordert van de gemaakte afspraak in de beschikking van 30 juni 2015 en voldoende is gebleken dat deze afspraak (mede) inhoudt dat de man de hypothecaire termijnen dient te voldoen aan ING Bank, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van de vrouw ertoe strekt dat de man de achterstallige en toekomstige hypotheektermijnen dient te voldoen aan de hypotheeknemer ING Bank. Dit betekent dat de man de achterstallige en toekomstige hypotheektermijnen rechtstreeks dient te voldoen aan de ING Bank, met dien verstande dat, gelet op het beperkte karakter van een kort gedingprocedure, de toewijzing zal gelden tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tussen partijen in de registers van de burgerlijke stand dan wel totdat in de echtscheidingsprocedure op andere wijze hierover is beslist.
4.7.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de in dezen te geven beslissing, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarbij aangewezen. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat op grond van het bepaalde in artikel 611a Rv in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals hier aan de orde, een dwangsom niet kan worden opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie [3] ziet deze bepaling echter niet op de situatie waarin de verplichting tot betaling van een geldsom de betaling aan een derde betreft, zulks omdat in dat geval niet kan worden overgegaan tot gewone executie middels executoriaal beslag om de betaling aan de derde af te dwingen. In die gegeven situatie bestaat er belang bij de mogelijkheid de betalingsverplichting aan de derde met een indirect executiemiddel, in de vorm van een dwangsom, te kunnen afdwingen. Nu de betalingsverplichting van de man zich uitstrekt tot rechtstreekse betaling aan de hypotheeknemer, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat in dezen sprake is van zodanige betalingsverplichting aan een derde, zodat het bepaalde in artikel 611a Rv niet in de weg staat aan het opleggen van een dwangsom.
4.8.
De op te leggen dwangsommen zullen worden gemaximeerd.
4.9.
De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat het eerste deel van de vordering, gelet op het door de vrouw overgelegde overzicht van ING Bank, betrekking heeft op de inmiddels achterstallige termijnen juli, augustus, september en oktober 2015. Het tweede deel van de vordering splitst de voorzieningenrechter in de hypotheektermijn die betrekking heeft op november 2015 en de hypotheektermijnen vanaf december 2015.
4.10.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het gevorderde op na te melden wijze toewijzen.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
Veroordeelt de man binnen één week na betekening van dit vonnis de achterstallige hypotheektermijnen met betrekking tot de woning aan de [adres] , [woonplaats 2] , tot 1 oktober 2015, zijnde een bedrag van € 1.371,46 te voldoen aan de hypotheeknemer ING Bank.
5.2.
Veroordeelt de man binnen één week na betekening van dit vonnis de achterstallige hypotheektermijn van november 2015 met betrekking tot de onder 5.1. omschreven woning te voldoen aan de hypotheeknemer ING Bank.
5.3.
Veroordeelt de man tot betaling van de hypotheektermijnen met betrekking tot de onder 5.1. omschreven woning vanaf december 2015 tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tussen partijen in de registers van de burgerlijke stand dan wel totdat in de echtscheidingsprocedure op andere wijze hierover is beslist, welke betalingen de man rechtstreeks en tijdig, dat wil zeggen telkens op de eerste van iedere maand, dient te voldoen aan de hypotheeknemer ING Bank.
5.4.
Veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij niet aan de in 5.1. en/of 5.2. uitgesproken veroordeling voldoet en/of voor iedere maand dat hij niet aan de in 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt.
5.5.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.6.
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.7.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
10 november 2015.