ECLI:NL:RBOVE:2015:5176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
ak_15_1349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het skateverbod op het Henri Dunantplein te Nijverdal

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Nijverdal en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. De zaak betreft een skateverbod dat door de gemeente is ingesteld op het Henri Dunantplein te Nijverdal. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 mei 2015, waarin het college het bezwaar van eiser en zijn echtgenote ongegrond verklaarde. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 2 december 2014, waarin het gebied als deel van de weg werd aangewezen waar skaten en skateboarden op bepaalde tijden verboden is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het skateverbod in te stellen. De rechtbank overwoog dat het college een belangenafweging heeft gemaakt tussen de geluidsoverlast voor omwonenden en het behoud van het plein als ontmoetingsplek. Eiser stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen en dat de geluidsoverlast niet adequaat was gemeten. De rechtbank concludeerde echter dat de gekozen regeling, die skaten op bepaalde tijden toestaat, een redelijke afweging van belangen inhoudt. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Nijverdal, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij een op 12 december 2014 bekend gemaakt besluit van 2 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het gebied, als zodanig aangeduid op de bij dat besluit horende gewaarmerkte kaart (Henri Dunantplein te Nijverdal) aangewezen als deel van de weg waar het op in dat besluit bepaalde tijdstippen verboden is om te skaten en te skateboarden.
Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser en zijn echtgenote, met aanpassing van de in het besluit genoemde ‘voorwaarde 2’, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden S.H.H. Ponsteen-Jurrien en D.E.M. de Groot.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van meerdere klachten van omwonenden over door skaters en skateboarders (hierna samen te noemen: skaters) veroorzaakte geluidsoverlast op het Henri Dunantplein te Nijverdal en een verzoek van de Vereniging van Eigenaren Nieuw Dunant en de Vereniging van Eigenaren Henri Dunant om aldaar een skateverbod in te stellen, heeft de raad van de gemeente Hellendoorn op voorstel van verweerder, bij besluit van 29 oktober 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 1 juli 2014, een nieuw artikel 2:47A toegevoegd aan de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV).
Vervolgens heeft verweerder met toepassing van dit artikel bij besluit van 2 december 2014 een ‘Aanwijzingsbesluit Skateverbod’ genomen ten aanzien van het Henri Dunantplein, hetwelk, na door meerdere omwonenden ingediende bezwaren, met aanpassing van de in het besluit genoemde ‘voorwaarde 2’, bij het thans bestreden besluit is gehandhaafd. Daarbij is, voor zover van belang, bepaald dat het verboden is te skaten op maandag tot en met zaterdag voor 10.00 uur en na 22.00 uur en op zondag voor 13.00 uur en na 17.00 uur.
2. Verweerder ziet het besluit als een aanvaardbaar compromis met inachtneming van enerzijds het belang om het Henri Dunantplein als ontmoetingsplek en ‘gebruiksplein’ te (be)houden en anderzijds het belang van de omwonenden om de geluidsoverlast veroorzaakt door skaters te beperken. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gekozen voor een systeem van tijden waarop skaten niet is toegestaan, in plaats van het vastleggen van een maximaal aantal toegestane dB(A), omdat op deze wijze beter handhavend kan worden opgetreden.
Eiser heeft aangevoerd dat uit de totstandkoming van artikel 2:47A van de APV volgt dat min of meer concreet is toegezegd dat skaten op het Henri Dunantplein verboden zal worden, terwijl met het onderhavige besluit skaten wordt toegestaan gedurende 76 uren per week. Volgens eiser is dit strijdig met de gewekte verwachtingen. Voorts is eiser van mening dat zijn belang onvoldoende is geïnventariseerd, nu verweerder de geluidsoverlast veroorzaakt door het skaten niet heeft gemeten. Eiser is van mening dat door het toestaan van skaten op de genoemde tijden, onvoldoende rekening is gehouden met zijn belang, omdat de geluidsoverlast hierdoor feitelijk niet wordt beperkt.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 2:47A, tweede lid, van de APV is bepaald dat burgemeester en wethouders delen van de weg kunnen aanwijzen waar het op door hen te bepalen tijdstippen verboden is om te skaten en te skateboarden.
Ingevolge het derde lid kunnen die plaatsen worden aangewezen in het belang van:
- het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, waaronder begrepen de bescherming van de belangen van het rij- en voetgangersverkeer en de verdeling van de gebruiksmogelijkheden van de weg;
- de voorkoming of opheffing van (geluids)hinder, anders dan in artikel 4:6 [van de APV] of;
- de voorkoming van schade aan de weg en straatmeubilair.
Het toepassen van artikel 2:47A, tweede lid, van de APV (dat wil zeggen: het aanwijzen van delen van de weg en het bepalen van tijdstippen waarop het verboden is om te skaten en te skateboarden) biedt beoordelingsvrijheid aan verweerder. Of en in hoeverre verweerder van deze bevoegdheid gebruikt maakt, kan door de rechtbank slechts marginaal worden getoetst. De rechtbank dient zich bij die toetsing te beperken tot de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen al dan niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven en ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient er blijkens vaste jurisprudentie sprake te zijn van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door iemand die ter zake beslissingsbevoegd is en waaraan in rechte te honoreren verwachtingen mogen worden ontleend.
De rechtbank is van oordeel dat uit de totstandkoming van artikel 2:47A van de APV niet blijkt dat de in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat skaten op het Henri Dunantplein zal worden verboden. Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de omwonenden nadrukkelijk hebben aangedrongen op het (geheel) verbieden van skaten op het Henri Dunantplein, maar niet is gebleken dat verweerder op enig moment heeft aangegeven ook zover te willen gaan. Reeds in het voorstel van verweerder aan de gemeenteraad van 27 augustus 2013, wat geleid heeft tot het hiervoor genoemde besluit van de gemeenteraad van 29 oktober 2013, heeft verweerder duidelijk gemaakt het (beoogde) artikel 2:47A, tweede lid, van de APV te willen gaan toepassen op de wijze waarop dat ook is geschiedt. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
Ten aanzien van de stelling dat verweerder het belang van eiser onvoldoende heeft geïnventariseerd door de geluidsoverlast veroorzaakt door het skaten niet te meten en door het toestaan van skaten op de genoemde tijden ook onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de keuze om skaten op het Henri Dunantplein tot de genoemde tijden te beperken, enerzijds rekening heeft gehouden met de functie van het Henri Dunantplein met winkels met daarboven gelegen woningen, horecagelegenheden met terrassen en het stadhuis. Anderzijds is rekening gehouden met de functie als ontmoetingsplek en ‘gebruiksplein’, waarbij ook skaters kunnen worden verwacht. Verweerder heeft daarbij betrokken dat skaters lang niet altijd aanwezig zijn en dat hoewel de bewoners van de woningen het geluid veroorzaakt door de skaters als hinderlijk ervaren, van de andere gebruikers van het plein geen klachten zijn ontvangen. Om aan de bewoners tegemoet te komen heeft verweerder er, gelet op dit alles, voor gekozen de rust in de ochtend (voor 10.00 uur), de avond (na 22.00 uur) en nacht en op grote delen van de zondag (voor 13.00 uur en na 17.00 uur) te garanderen door het skaten op die tijden te verbieden.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder hierdoor feiten, omstandigheden en belangen onvoldoende heeft geïnventariseerd of onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Het enkele feit dat verweerder de geluidsoverlast veroorzaakt door het skaten niet heeft gemeten, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, nu uit motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder de door eiser (en andere omwonenden) ervaren geluidshinder als zodanig niet bestrijdt, maar ook niet bepalend acht, nu verweerder veeleer een belangenafweging heeft gemaakt met inachtneming van de diverse gebruiksfuncties. De rechtbank acht dat – in het kader van de beoordelingsvrijheid die verweerder toekomt – niet onredelijk. Dat geldt temeer nu gekozen is voor een systeem dat verweerder (enkel) de bevoegdheid biedt om delen van wegen en de tijden vast te stellen waarop skaten niet is toegestaan. Voor het vastleggen van een maximaal aantal toegestane dB(A) biedt artikel 2:47A, tweede lid, van de APV geen ruimte, zodat een meting ook in zoverre geen toegevoegde waarde zou hebben.
Het geheel overziend is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Daarbij heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verweerder heeft toegezegd dat na het in gebruik nemen van de (nieuwe) skatevoorziening in het Blokkenpark zal worden geëvalueerd in hoeverre die skatevoorziening afdoende is en skaten op het Henri Dunantplein wellicht tot het verleden behoort en geheel kan of moet verboden.
Het bestreden besluit kan derhalve in stand worden gelaten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.