ECLI:NL:RBOVE:2015:5483

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
C/08/178767 KG RK 15-778, C/08/178879 / KG RK 15-783, C/08/178880 / KG RK 15-784
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met betrekking tot inbeslaggenomen documenten en geheimhouderschap

Op 15 december 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan op de verzoeken tot wraking van drie rechters in een strafzaak. Verzoeker, een advocaat, had de wraking aangevraagd van mr. R.M. van Vuure, rechter-commissaris, mr. G.A. Versteeg en mr. G.H. Meijer, beiden rechters in de strafraadkamer. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. Van Vuure toegewezen, terwijl de verzoeken tot wraking van de andere twee rechters zijn afgewezen. De wrakingsgrond van verzoeker was dat de inbeslagneming van documenten en digitale informatie onrechtmatig was, omdat hij als geheimhouder een verschoningsrecht toekwam. Verzoeker stelde dat mr. Van Vuure in strijd met zijn mededeling had gehandeld door kennis te nemen van inbeslaggenomen materiaal, terwijl dit niet mocht totdat er onherroepelijk over het beklag was beslist. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van mr. Van Vuure objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak. De wrakingsverzoeken van mr. Versteeg en mr. Meijer werden afgewezen, omdat er geen gegronde redenen waren om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is van belang voor de waarborging van de rechtsbescherming van geheimhouders in strafzaken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers / rekestnummers: C/08/178767 KG RK 15-778, C/08/178879 / KG RK 15-783, C/08/178880 / KG RK 15-784
Beslissing van 15 december 2015
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking (hierna te noemen: verzoeker),
advocaat mr. P.M. van Russen Groen te ’s-Gravenhage
strekkende tot wraking van
mr. R.M. van Vuure, rechter-commissaris strafzaken,
mr. G.A Versteeg, rechter (strafraadkamer) en
mr. G.H. Meijer, rechter (strafraadkamer).

1.De procedure

1.1.
Op 11 november 2015 heeft verzoeker tijdens de zitting van de strafraadkamer de wraking verzocht van mr. R.M. van Vuure, rechter-commissaris in deze rechtbank, en in die hoedanigheid belast met het nemen van beslissingen - waaronder inbeslagnemingen - bij verzoeker tijdens het opsporingsonderzoek bekend onder de naam 26FLUOR, en van
mr. G.A. Versteeg, rechter in deze rechtbank, en in die hoedanigheid belast met de behandeling van een klaagschrift, geregistreerd onder parketnummer 08/960086-15 / rekestnummer RK 15/777.
1.2.
Op 13 november 2015 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. G.H. Meijer, rechter in deze rechtbank, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de strafraadkamer.
1.3.
Mrs. Van Vuure, Versteeg en Meijer hebben schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek; zij hebben niet in de wraking berust.
1.4.
Op 1 december 2015 heeft de griffier desverzocht e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van verzoeker en de rechter-commissaris aan het dossier van de wrakingskamer toegevoegd alsmede een afschrift van het klaagschriftdossier (15/777).
1.5.
De wrakingsverzoeken zijn op 1 december 2015 in het openbaar gevoegd behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Russen Groen. Mrs. Van Vuure, Versteeg en Meijer zijn met kennisgeving niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een cliënt van verzoeker, heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie op 11 september 2015 een doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd op het kantoor van [naam kantoor] , gevestigd aan de [adres] te Roermond. Verzoeker is aldaar als advocaat werkzaam en heeft in die hoedanigheid een plicht tot geheimhouding en aldus de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv.
2.2.
De bevindingen van deze doorzoeking zijn neergelegd in een proces-verbaal van 16 september 2015. Dit proces-verbaal luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
[verzoeker] heeft aan de rechter-commissaris aangegeven dat hij een bezwaarschrift zal indienen tegen de inbeslagname van de documenten en gegevens als hiervoor omschreven. De rechter-commissaris heeft, in overleg met [verzoeker] , hem hiervoor een termijn gegund van twee weken, zodat dit bezwaarschrift uiterlijk op vrijdag 25 september 2015 dient te zijn ingediend. De rechter-commissaris heeft [verzoeker] medegedeeld dat de inbeslaggenomen documenten en gegevens in afwachting van de beslissing van de raadkamer op het in te dienen bezwaarschrift niet ter beschikking zullen komen van de politie en het Openbaar Ministerie, maar dat deze zolang op zijn kabinet in een kluis zullen worden bewaard. Tevens heeft hij hem medegedeeld dat als er uiterlijk op 25 september 2015 geen bezwaarschrift is ingediend, de inbeslaggenomen documenten en gegevens door de rechter-commissaris in handen van het Openbaar Ministerie zullen worden gesteld.
2.3.
Op 24 september 2015 heeft verzoeker een klaagschrift tegen inbeslagneming ex artikel 552a Sv ingediend.
2.4.
In een mailbericht van 25 september 2015 bericht mr. Van Vuure aan de advocaat van verzoeker dat hij voornemens is met de hulp van een niet aan het onderzoeksteam verbonden geheimhouder-medewerker een selectie te maken van die digitale bestanden die niet onder het verschoningsrecht vallen maar wel voor de waarheidsvinding van belang zijn. Hij wil, aldus mr. Van Vuure in het mailbericht, voordat de raadkamerprocedure zal dienen, een beslissing hebben genomen welke digitale bestanden wel en welke niet onder het verschoningsrecht vallen. Zijns inziens kan de raadkamer eerst na deze selectie een beslissing nemen over de rechtmatigheid van het beslag.
2.5.
Bij mailbericht van diezelfde datum heeft mr. Van Russen Groen aan de rechter-commissaris geschreven dat naar zijn mening geen rol voor de rechter-commissaris is weggelegd in het kader van de raadkamerprocedure, omdat ingevolge artikel 98 lid 3 Sv eerst onherroepelijk over het beklag moet zijn beslist. Daar komt nog bij, aldus mr. Van Russen Groen, dat juist ook de voorgenomen werkwijze tot het maken van een nadere selectie aan het oordeel van de raadkamer is onderworpen. Mr. Van Russen Groen verzoekt de rechter-commissaris daarom af te zien van zijn voornemen tot het maken van een nadere selectie.
2.6.
Mr. Van Vuure heeft nader onderzoek gedaan naar de door hem op 11 september 2015 in beslag genomen digitale bestanden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen 28 oktober 2015 (hierna: het proces-verbaal van 28 oktober 2015). In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld dat de rechter-commissaris een zogenaamde geheimhouder-medewerker van de politie in de persoon van [verbalisant 1] (financieel rechercheur, verbonden aan de afdeling FinEc-Fraude van de Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid van de politie) heeft ingeschakeld met het oog op het selecteren van bestanden die niet onder het professioneel verschoningsrecht van verzoeker vallen en die wel voor het onderzoek van belang zijn en dat [verbalisant 1] deze taak op het kabinet van de rechter-commissaris onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris heeft uitgevoerd. Voorts staat daarin vermeld dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de niet door [verbalisant 1] geselecteerde bestanden niet langer onder het beslag vallen en dat de rechter-commissaris vervolgens over de wel door [verbalisant 1] geselecteerde bestanden heeft beslist welke daarvan wel en welke niet langer onder het beslag zullen vallen. Ook staat in voormeld proces-verbaal vermeld dat de digitale bestanden waarop het beslag is blijven rusten, zich op een – verder geheel lege – USB-stick bevinden en dat de overige bestanden met behulp van een digitaal specialist van de politie zodanig digitaal zijn verwijderd dat deze ook niet meer terug te halen zijn.
2.7.
Op 30 oktober 2015 heeft [verbalisant 1] een ambtsedig proces-verbaal onderzoek documenten geheimhouders opgemaakt (hierna: het proces-verbaal van 30 oktober 2015).
2.8.
Op 2 november 2015 heeft [verbalisant 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar, als digitaal rechercheur werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche) een ambtsedig proces-verbaal wissen gegevens opgemaakt (hierna: het proces-verbaal van 2 november 2015).
2.9.
Op 9 november 2015 heeft verzoeker een repliek ingediend op het verweerschrift van de officier van justitie naar aanleiding van het klaagschrift.
2.10.
In overleg met betrokken partijen is de behandeling van het klaagschrift uitgesteld van 4 tot 11 november 2015. De behandelend rechter ter zitting van 11 november 2015 was mr. Versteeg. Tijdens deze zitting heeft verzoeker mrs. Van Vuure en Versteeg gewraakt. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3.De wrakingsverzoeken

3.1.
Aan de wrakingsverzoeken legt verzoeker, samengevat, ten grondslag dat de inbeslagneming van een grote hoeveelheid documenten en digitale informatie onrechtmatig is, omdat hem als geheimhouder in de zin van artikel 218 Sv een verschoningsrecht toekomt. Verzoeker stelt dat mr. Van Vuure door kennis te nemen van de inhoud van het inbeslaggenomen materiaal dan wel dit materiaal ter beschikking te stellen van een financieel rechercheur, die blijkens diens eigen proces-verbaal door het onderzoeksteam is gevraagd de rechter-commissaris te assisteren bij het onderzoek, in strijd heeft gehandeld met zijn eigen mededeling ter gelegenheid van de doorzoeking dat niet te zullen doen in afwachting van de beslissing van de raadkamer op het klaagschrift. Dit klemt te meer omdat ook nadien nog aan de rechter-commissaris uitdrukkelijk is gevraagd dit materiaal onaangeroerd te laten en niet in te zien noch door een ander te laten inzien. Bovendien is deze handelwijze, aldus verzoeker, in strijd met de wet en wel met het per 1 maart 2015 in werking getreden artikel 98, derde lid Sv. Daar komt bij dat de rechter-commissaris niet meer heeft gereageerd op het verzoek van 25 september 2015 om af te zien van kennisneming; hij heeft verzoeker er niet van op de hoogte gebracht dat hij dit verzoek niet zou honoreren. Door toch kennis te nemen van het inbeslaggenomen materiaal en hem, verzoeker daarvan niet op de hoogte brengen, is aan verzoeker een rechtsmiddel (bij voorbeeld een verbodsactie in kort geding) ontnomen. Verzoeker stelt dat mr. Van Vuure zich daarmee een onbetrouwbare procespartner heeft getoond.
Voorts voert verzoeker aan dat hij voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het klaagschrift niet is gekend in e-mailcorrespondentie tussen mr. Meijer en de officier van justitie over de aankondiging van de raadsman van verzoeker dat deze zou vragen de deuren te sluiten tijdens de raadkamerzitting en ook dat hij geen afschrift van het proces-verbaal van 28 oktober 2015 heeft ontvangen. Dit proces-verbaal is niet door mrs. Van Vuure en Meijer aan verzoeker verstrekt en evenmin – uit eigen beweging – door mr. Versteeg, ondanks verzoekers uitdrukkelijke vraag om toezending van het complete raadkamerdossier. Bovendien blijkt uit de schriftelijke reactie van mr. Van Vuure dat er nog twee processen-verbaal van politie (d.d. 30 oktober 2015 en 2 november 2015) zijn, die ook niet aan verzoeker zijn verstrekt. Volgens verzoeker is de inhoud van deze drie processen-verbaal van belang voor de behandeling van het klaagschrift en is het voor hem onmogelijk zijn standpunt daarover te bepalen als hij de inhoud daarvan niet kent, terwijl de raadkamer wel mede zijn oordeel op deze stukken zal baseren. Verzoeker stelt dat mr. Van Vuure, sinds hij bij het onderzoek op het kantoor van verzoeker is betrokken, slechts de opsporing heeft gefaciliteerd, zijn rechten als belanghebbende heeft geschonden, hem op cruciale momenten niet heeft geïnformeerd en daarmee de mogelijkheid om van zijn rechten gebruik te maken heeft gefrustreerd. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker er geen vertrouwen meer in dat mrs. Van Vuure, Versteeg en Meijer zich nog op onpartijdige wijze van hun taak kunnen kwijten.

4.Het standpunt van mrs. Van Vuure, Versteeg en Meijer

4.1.
Mr. Van Vuure stelt dat het niet verstrekken van de processen-verbaal van 28 oktober 2015, 30 oktober 2015 en 2 november 2015 aan verzoeker een administratieve misslag betreft. Volgens mr. Van Vuure kan hierin geen gegronde reden voor wraking worden gezien. Voorts is mr. Van Vuure van mening dat, gelet op de omvang van de inbeslaggenomen documenten en digitale bestanden, de door [verbalisant 1] uitgevoerde selectie legitiem is. Daartoe voert mr. Van Vuure aan dat een zo beperkt mogelijk beslag altijd uitgangspunt is omdat dit voor alle partijen, niet in de laatste plaats degene onder wie in beslag genomen wordt, het beste is. In dit verband heeft mr. Van Vuure gekozen voor de in den lande voor dergelijke zaken gebruikelijke en voor de rechters-commissarissen praktische methode van het inzetten van een zogenaamde geheimhouder-medewerker van de politie, die niet is verbonden aan het politieteam dat het strafrechtelijk onderzoek doet en die ook geen mededelingen doet over zijn bevindingen aan leden van dat politieteam. Met de term “de politie”, zoals verwoord in het hiervoor in rechtsoverweging 2.5 geciteerde deel van het proces-verbaal van 16 september 2015, is gedoeld op voormeld politieteam. Ook op dit punt ziet mr. Van Vuure geen gegronde reden voor wraking.
4.2.
Mr. Versteeg stelt dat hij bij de bestudering van de zaak er zonder meer vanuit is gegaan dat (de raadsman van) verzoeker beschikte over het gehele dossier en dat hem eerst tijdens de zitting duidelijk werd dat verzoeker nog niet beschikte over een kopie van het proces-verbaal van 28 oktober 2015 van de rechter-commissaris. Na deze ontdekking heeft mr. Versteeg verzoeker direct een kopie van dit stuk verstrekt. Voorts ziet mr. Versteeg niet in op welke wijze de beoordeling van de inbeslaggenomen documenten en digitale bestanden door [verbalisant 1] zijn onpartijdigheid raakt. Daartoe voert mr. Versteeg aan dat het gegeven dat na de inbeslagname door een derde onderzoek is gedaan in/aan het beslag, voor de beoordeling van de RC-beslissing zelf materieel gesproken geen verschil maakt. Volgens mr. Versteeg komt beoordeling van beslissingen van de (eigen) rechter-commissaris door de zittings-/raadkamerrechter in strafzaken met enige regelmaat voor en heeft hij zich ook in deze zaak op geen enkel moment belemmerd gevoeld een objectieve afweging te maken.
4.3.
Mr. Meijer stelt dat het niet mogelijk is hem in deze procedure te wraken, omdat hij geen enkele raadkamer/zittingsbeslissing heeft genomen dan wel handeling heeft verricht.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten of omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.
Ten aanzien van mr. Van Vuure
5.2.
Artikel 98 Sv bevat een regeling voor inbeslagneming (lid 1-4) en doorzoeking (lid 5) voor het geval deze dwangmiddelen worden toegepast bij personen aan wie op grond van artikel 218 Sv uit hoofde van hun stand, beroep of ambt een verschoningsrecht toekomt. Dit artikel is laatstelijk gewijzigd bij wet van 19 november 2014, Stb. 445 (inwerkingtreding 1 maart 2015). Volgens het derde lid deelt de rechter-commissaris die heeft beslist tot inbeslagneming, aan de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij de rechtbank en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist. Het beklag moet binnen veertien dagen worden gedaan (lid 4). Op het beklag moet de beklagrechter binnen 30 dagen na ontvangst van het klaagschrift beslissen (artikel 552a lid 7 Sv). Tegen diens beslissing kan de functioneel verschoningsgerechtigde binnen veertien dagen in cassatie gaan en op dat cassatieberoep moet de Hoge Raad binnen negentig dagen na indiening van het schriftuur beslissen (artikel 552d Sv). Naar het oordeel van de wrakingskamer maken deze relatief korte termijnen mogelijk dat het inbeslaggenomen materiaal onaangeroerd blijft totdat onherroepelijk over het beklag is beslist.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat mr. Van Vuure het proces-verbaal van 28 oktober 2015 ten onrechte niet in afschrift aan verzoeker heeft verstrekt. Voorts stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker eerst tijdens de zitting van 11 november 2015 kennis heeft kunnen nemen van het bestaan van dat proces-verbaal en van de inhoud daarvan. Eerst tijdens deze wrakingsprocedure heeft verzoeker kennis kunnen nemen van de processen-verbaal van 30 oktober 2015 en 2 november 2015. Uit deze processen-verbaal blijkt dat mr. Van Vuure op 5 oktober 2015 – dus na de ontvangst van het klaagschrift – aan [verbalisant 1] de USB-stick met daarop de inbeslaggenomen digitale bestanden ter hand heeft gesteld ten behoeve van een nadere selectie. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 28 oktober 2015 blijkt dat [verbalisant 1] daarmee op 6, 7, 12, 13 en 28 oktober 2015 op het kabinet van de rechter-commissaris doende is geweest. Daarmee heeft mr. Van Vuure, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 98, derde lid Sv gehandeld en evenmin met zijn – hiervoor in rechtsoverweging 2.2, geciteerde – mededeling “
dat de inbeslaggenomen documenten en gegevens in afwachting van de beslissing van de raadkamer op het in te dienen bezwaarschrift niet ter beschikking zullen komen van de politie en het Openbaar Ministerie, maar dat deze zolang op zijn kabinet in een kluis zullen worden bewaard”. Dat [verbalisant 1] volgens mr. Van Vuure niet betrokken is bij het politieteam dat het strafrechtelijk onderzoek verricht, doet daar niet aan af. Daarbij betrekt de wrakingskamer dat verzoeker op 14, 22, 23 en vooral op 25 september 2015 onder verwijzing naar de relevante wettekst uitdrukkelijk aan mr. Van Vuure heeft verzocht niet tot kennisneming van de inbeslaggenomen documenten en digitale bestanden over te gaan dan nadat onherroepelijk op het klaagschrift is beslist. Daar komt bij dat mr. Van Vuure op het laatste verzoek (25 september 2015 te 17:33 uur) in het geheel niet meer heeft gereageerd, daarbij verzoeker in het ongewisse latend of hij het verzoek van de raadsman wel of niet zou honoreren. Evenmin heeft hij eigener beweging het resultaat van zijn beslissing om wel tot kennisneming over te gaan, welk resultaat is neergelegd in het proces-verbaal van 28 oktober 2015, aan verzoeker toegezonden of doen toezenden.
Het eerder ingenomen standpunt van mr. Van Vuure dat hij, voordat de raadkamerprocedure zal dienen, een beslissing wil hebben genomen over een nadere selectie zodat eerst dan de raadkamer een beslissing zal kunnen nemen over de rechtmatigheid van de inbeslagneming, kan de wrakingskamer niet volgen, omdat artikel 98, derde lid Sv kennisneming verbiedt totdat onherroepelijk over de rechtmatigheid van de inbeslagneming is beslist.
5.4.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat bij verzoeker de vrees heeft kunnen ontstaan dat zijn belangen als geheimhouder bij de rechter-commissaris onvoldoende veilig zijn, hetgeen een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. Van Vuure jegens verzoeker onvoldoende onpartijdig is, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit betekent dat het verzoek tot wraking van mr. Van Vuure moet worden toegewezen.
Ten aanzien van mr. Versteeg
5.5.
De wrakingskamer begrijpt het standpunt van verzoeker aldus dat hij de rechtbank heeft gevraagd om hem een afschrift van alle stukken toe te zenden en hem op de hoogte te houden als er stukken aan het raadkamerdossier zouden worden toegevoegd en dat de voorzitter van de raadkamer, naar later bleek: mr. Versteeg, het proces-verbaal van 28 oktober 2015 nog op de ochtend voor de zitting van 11 november 2015 aan hem had kunnen toezenden, al hetgeen niet is gebeurd, terwijl een en ander uit het raadkamerdossier voor
mr. Versteeg kenbaar was. Verzoeker stelt dat mr. Versteeg bekend was met dit proces-verbaal en de relevantie ervan begreep voor de behandeling van het klaagschrift. Volgens verzoeker zijn dit omstandigheden waaraan hij er in elk geval niet langer op kan vertrouwen dat zijn zaak onpartijdig wordt behandeld.
5.6.
De wrakingskamer overweegt dat het enkele feit dat mr. Versteeg niet reeds voor de behandeling van het klaagschrift het proces-verbaal van 28 oktober 2015 heeft verstrekt aan verzoeker op zichzelf geen uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Versteeg daardoor een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Immers, toen aan mr. Versteeg ter zitting bleek dat aan het verzoek tot toezending van de stukken kennelijk nog niet was voldaan, heeft hij zonder aarzeling het proces-verbaal van 28 oktober 2015 ter beschikking gesteld.
Ter zitting heeft verzoeker nog als wrakingsgrond naar voren gebracht dat hij meent dat de beslissing op het klaagschrift nu alleen nog maar in zijn nadeel kan uitvallen, omdat bij een ander oordeel mr. Versteeg zijn eigen rechter-commissaris in het vaarwater zal zitten. Naar het oordeel van de wrakingskamer is voor deze speculatieve veronderstelling geen enkele feitelijke grondslag aanwezig.
Dit betekent dat niet geoordeeld kan worden dat de onpartijdigheid van mr. Versteeg in twijfel moet worden getrokken. Het verzoek tot wraking van mr. Versteeg zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van mr. Meijer
5.7.
Anders dan mr. Meijer in zijn reactie als zijn mening naar voren heeft gebracht, is de wrakingkamer van oordeel dat het tegen hem gerichte wrakingsverzoek ontvankelijk is. Het verzoek tot wraking kan ingevolge artikel 512 Sv immers betrekking hebben op elk van de rechters die een zaak behandelen. Mr. Meijer heeft bemoeienis gehad met de wijze van behandeling van het klaagschrift van verzoeker, zoals blijkt uit e-mailcorrespondentie tussen mr. Meijer en de raadsman van verzoeker. Zo heeft mr. Meijer bij e-mail van 3 november 2015 om 11:46 uur aan verzoeker voorgesteld dat van diens zijde een reactie op schrift (in tweede termijn) wordt gesteld, dat de zaak pro forma wordt gepland op de raadkamer van 11 november 2015, dat het het Openbaar Ministerie in dat geval vrij staat in tweede termijn te reageren en dat de uitspraak op 18 november 2015 na 13.30 uur zal zijn. Uit deze activiteiten blijkt dat mr. Meijer de zaak behandelt of heeft behandeld in de zin van artikel 512 Sv.
5.8.
Verzoeker heeft mr. Meijer gewraakt op de grond dat hij hem geen afschrift heeft toegezonden van het proces-verbaal van 28 oktober 2015, terwijl expliciet gevraagd was om een afschrift van het gehele raadkamerdossier. In dit verband wijst verzoeker erop dat hij al eerder geen afschrift had gekregen van het verweerschrift van de officier van justitie en niet op de hoogte was van de e-mailwisseling tussen mr. Meijer en de officier van justitie over het sluiten van de deuren. Verzoeker stelt dat mr. Meijer ervan op de hoogte was dat het proces-verbaal van 28 oktober 2015 een cruciaal processtuk is.
5.9.
Hoewel op 4 november 2015 niet het complete klachtdossier aan verzoeker is verstrekt (het proces-verbaal van 28 oktober 2015 was niet daarbij gevoegd en hetzelfde geldt voor de processen-verbaal van 30 oktober 2015 en 2 november 2015), ondanks dat verzoeker mr. Meijer uitdrukkelijk bij e-mail van 3 en 4 november 2015 om alle stukken heeft verzocht, is de wrakingskamer van oordeel dat dit mogelijk getuigt van onvoldoende toezicht op het administratieve proces, maar geen uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Meijer daardoor een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit betekent dat niet geoordeeld kan worden dat de onpartijdigheid van mr. Meijer in twijfel moet worden getrokken. Het verzoek tot wraking van mr. Meijer zal daarom worden afgewezen.
5.10.
Het voorgaande leidt de wrakingskamer tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking van mr. R.M. van Vuure toe;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. G.A. Versteeg af;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. G.H. Meijer af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A.O.M. van Aerde, G.J. Stoové en B.W.M. Hendriks , in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.