In conventie
8. [X] heeft ten eerste een beroep op rechtsverwerking gedaan. Volgens vaste rechtspraak is voor het kunnen aannemen van rechtsverwerking aan de zijde van St. Joost, enkel tijdsverloop onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan of 1) bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of 2) de positie van de wederpartij onredelijk benadeeld of bezwaard zou worden indien de rechthebbende zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
Weliswaar heeft [X] een eindvoorstel gedaan en uitdrukkelijk laten weten dat als St. Joost daarmee niet zou instemmen, hij terugbetaling van het bedrag zou vorderen, en heeft hij het door hem voorgestelde bedrag vervolgens ook daadwerkelijk betaald, maar daarna heeft St. Joost niets gedaan dat bij [X] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat St. Joost daarmee instemde. Het enkele tijdsverloop is daartoe immers onvoldoende. Het beroep op rechtsverwerking kan derhalve niet slagen.
9. [X] heeft aangevoerd dat hij nog geen loon verschuldigd is omdat de percelen nog niet zijn geleverd aan de gemeente. Volgens artikel 5, sub b, van de overeenkomst van 10 februari 2005 is pas bij levering het loon verschuldigd. De vordering is daarom nog niet opeisbaar.
10. De rechtbank overweegt dat de letterlijke tekst van de overeenkomst inhoudt dat alleen bij juridische levering het overeengekomen loon verschuldigd is. Het komt bij de uitleg van deze bepaling echter niet aan op de letterlijke tekst, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De strekking van artikel 5, sub b, is dat St. Joost recht had op beloning voor zijn werkzaamheden nadat de gronden definitief aan de gemeente waren verkocht en de werkzaamheden van St. Joost beëindigd waren met een positief resultaat (verkoop aan de gemeente).
Dat die definitieve verkoop gepaard kon gaan met een uitgestelde levering, is daarbij kennelijk niet aan de orde geweest.
Dat ook [X] artikel 5, sub b, aldus heeft geïnterpreteerd blijkt uit het feit dat hij zich na de verkoop wel altijd gehouden heeft geacht enig bedrag aan loon aan St. Joost te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 5, sub b, van de overeenkomst van 10 februari 2005 met zich mee dat ook in de situatie dat de gronden definitief zijn verkocht maar een uitgestelde levering is overeengekomen, St. Joost recht heeft op het overeengekomen loon.
Vergoeding van 2% over de koopsom.
11. St. Joost baseert zijn vordering op de overeenkomst van 10 februari 2005 (die door [X] wordt erkend) en daarnaast op een mondelinge afspraak dat [X] 2% zou betalen over het bedrag van € 8.850.000,00, het bedrag dat de gemeente aanvankelijk had aangeboden.
Door [X] is dat gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal St. Joost opdragen om te bewijzen dat zij met [X] is overeengekomen dat hij, naast de vergoeding die volgt uit artikel 5 onder a, van de overeenkomst van 10 februari 2005, 2% van het aanvankelijk aangeboden bedrag van € 8.850.000,00 zou voldoen.
12. St. Joost maakt voorts aanspraak op loon over de bedongen prestatie in natura, op grond van artikel 5, sub d, van de overeenkomst van 10 februari 2005. Volgens St. Joost is het recht om de gronden nog gedurende een aantal jaar te mogen gebruiken, een prestatie in natura.
13. [X] heeft aangevoerd dat met “prestatie in natura” alleen is bedoeld het mogen gebruiken van gronden om niet. Er is geen sprake van een gebruik om niet, omdat [X] € 170.000,00 per jaar moet betalen voor het gebruik van de gronden. Aanzienlijk meer dan wanneer hij dergelijke gronden zou pachten.
14. De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 5, sub d, van de overeenkomst, op grond van het hiervoor reeds geciteerde Haviltex-criterium (r.o. 10) aldus moet worden uitgelegd dat St. Joost recht heeft op loon indien er naast de verkoopprijs nog andere voordelen uit de koopovereenkomst met de gemeente voortvloeien. Dat voordeel moet op geld waardeerbaar zijn (het moet onderdeel uitmaken van de “verkoopprijs”, dus van de tegenprestatie die [X] van de gemeente ontvangt voor de verkoop van zijn grond).
15. Het krijgen van vervangende grond (dat als voorbeeld wordt genoemd in artikel 5, sub d) zou een dergelijk voordeel zijn, maar ook het voortgezet gebruik kan dat zijn. Dat hangt ervan af of dat voortgezet gebruik onderdeel uitmaakt van de “verkoopprijs”.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een dergelijk voordeel als daartegenover een andere prestatie van [X] staat dan het verkopen van zijn grond. Dan maakt het voordeel immers geen deel uit van de verkoopprijs (is het niet een tegenprestatie voor de overdracht van zijn grond aan de gemeente).
In dit geval kan [X] de gronden voorlopig blijven gebruiken omdat hij ze nog niet hoeft te leveren. Daar staat tegenover dat hij de koopprijs ook nog niet heeft ontvangen. Dat maakte het mogelijk (of nodig) dat [X] een lening bij de gemeente aanging, waarover hij rente dient te betalen.
Aldus heeft de mogelijkheid van het voortgezet gebruik van de gronden, een directe relatie met de rente die [X] moet betalen voor de lening. Onbetwist is gesteld dat deze rente hoger is dan de pachtsom indien hij dezelfde oppervlakte grond zou pachten. Er kan dus niet gesproken worden van een voordeel dat [X] naast de koopprijs van de gemeente heeft ontvangen voor de verkoop van zijn grond.
17. Dat [X] een voordeel geniet doordat hij nu 2% rente betaalt aan de gemeente in plaats van de (naar de rechtbank aanneemt) hogere rente die hij voordien aan de Rabobank betaalde ( [X] heeft met de lening van de gemeente van € 8.500.000,00 zijn lening bij de Rabobank ad € 6.846.460,81 afgelost), maakt dat niet anders. Dat is geen voordeel dat tegenover het verkopen van zijn grond staat. Het is geen prestatie die de gemeente voldoet aan [X] . Niet gezegd kan worden dat [X] voor dit voordeel loon verschuldigd is aan St. Joost. Ook als er geen uitgestelde levering zou zijn overeengekomen, zou [X] de lening bij de Rabobank hebben kunnen aflossen, maar dan van de koopsom, in plaats van van de lening bij de gemeente.
18. Elke verdere beslissing in conventie zal worden aangehouden tot na bewijslevering.