Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
4.De beoordeling
5.De beslissing (zoals uitgesproken op 15 december 2015)
17 december 2015. [1]
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil over executoriaal beslag dat door de Ontvanger is gelegd op roerende zaken van [gedaagde 2] in verband met een belastingschuld. [eiser] vorderde de opheffing van dit beslag, stellende dat de in beslag genomen goederen in zijn eigendom toebehoren. Hij voerde aan dat hij op 1 juni 2015 een koopovereenkomst had gesloten met [gedaagde 2], waarbij hij de inboedel had gekocht en deze in bruikleen had gegeven aan [gedaagde 2]. De Ontvanger betwistte de eigendom van [eiser] en stelde dat de overeenkomst geen rechtsgeldige titel voor overdracht van de goederen opleverde, omdat deze zou zijn gesloten tot zekerheid voor leningen die [eiser] aan [gedaagde 2] had verstrekt.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de eigendomsoverdracht aan [eiser] en dat de overeenkomst niet voldeed aan de vereisten van artikel 3:84 lid 3 BW. De rechter concludeerde dat de in beslag genomen roerende zaken nog steeds als eigendom van [gedaagde 2] konden worden aangemerkt. Daarom werd de vordering van [eiser] jegens de Ontvanger afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger werden begroot op € 613,--.
De uitspraak benadrukt het belang van een geldige eigendomsoverdracht en de vereisten die daaraan zijn verbonden, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 2] en wees de vordering jegens de Ontvanger af.