ECLI:NL:RBOVE:2015:5713

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
C/08/178748 / KG ZA 15-361
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg dictum inzake deurwaardersrenvooi in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door J.G. van het Laar, gerechtsdeurwaarder te Almelo, die optreedt als executerend deurwaarder voor een onbekende executant. De tegenpartij is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die niet bij naam is genoemd, en die wordt vertegenwoordigd door mr. M.S. van Knippenberg. De procedure is gestart naar aanleiding van een discussie over de uitleg van een dictum van een eerdere beschikking van de rechtbank van 29 juni 2015, waarin de deurwaarder de verkoop van certificaten van aandelen moest faciliteren. De deurwaarder ontving biedingen op de aandelen, maar er ontstond onduidelijkheid over de vraag of een bod dat door een derde, de heer T, werd uitgebracht, als een geldig bod namens de geëxecuteerde moest worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bod van T inderdaad als een bod namens de geëxecuteerde moet worden gezien, omdat de geëxecuteerde expliciet had verklaard dat T namens haar een bod zou uitbrengen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de deurwaarder de voorwaarden voor de veiling van de aandelen mag bepalen. Uiteindelijk is de deurwaarder niet in de kosten verwezen, maar is de executant veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.140,-. Het vonnis is uitgesproken op 3 december 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/178748 / KG ZA 15-361
Vonnis in kort geding van 3 december 2015
in de zaak van
J.G. VAN HET LAAR,
gerechtsdeurwaarder te Almelo, ten deze optredende als executerend deurwaarder voor:
[executant]
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.S.F. ten Feld te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geëxecuteerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg te Enschede,
Partijen zullen hierna ‘de deurwaarder’, ‘ [executant] ’ en ‘ [geëxecuteerde] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van bezwaar ex artikel 438 lid 4 Rv d.d. 12 november 2015, met producties van de deurwaarder,
- de brief van 24 november 2015, inclusief productie 1 aan de zijde van [geëxecuteerde] ,
- de brief van 25 november 2015, inclusief productie 2 aan de zijde van [geëxecuteerde] ,
- de door [X] namens [geëxecuteerde] ondertekende volmacht, waarin zij verklaart dat de heer [T] , wonende te Enschede, [geëxecuteerde] tijdens de mondelinge behandeling mag vertegenwoordigen,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [executant] ,
- de pleitnota van [geëxecuteerde] en [T] .
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2.
De rechtbank heeft in een procedure tussen [executant] en [TH] bij beschikking van 29 juni 2015 onder meer overwogen:
“2.15 [executant] heeft ter zitting verklaard dat er geen bezwaar bestaat om aan de inschrijvingsperiode de voorwaarde te koppelen dat de “ [TG] ” de mogelijkheid heeft om het bod te evenaren De rechtbank zal deze voorwaarde dan ook toewijzen met dien verstande dat enkel [geëxecuteerde] als (formele) partij de mogelijkheid heeft om het bod te (laten) evenaren.
en in het dictum staat vervolgens:
3.1 (…)
[geëxecuteerde] wordt in de gelegenheid gesteld gedurende twee weken nadat de inschrijvingstermijn is verstreken een hoger bod dan de hoogste inschrijving uit te (laten) brengen.
3.4.
Bepaalt dat de deurwaarder nadere regels en voorwaarden kan vaststellen teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen.”
2.3.
De deurwaarder is belast met de verkoop van certificaten van aandelen in de zaak van [executant] als executant en [TH] als geëxecuteerde.
2.4.
Er zijn 717 certificaten van aandelen in beslag genomen van [geëxecuteerde]
2.5.
De deurwaarder heeft vier biedingen op de aandelen ontvangen.
2.6.
Vervolgens heeft de deurwaarder een verklaring van [geëxecuteerde] ontvangen dat zij de heer [T] heeft aangewezen om namens haar een hoger bod uit te laten brengen.

3.Het bezwaar

3.1.
De deurwaarder heeft verzocht een beslissing te nemen omtrent een discussie die tussen executant en geëxecuteerde is ontstaan over de uitleg van het dictum van de beschikking van deze rechtbank van 29 juni 2015. De deurwaarder heeft een verklaring van [geëxecuteerde] ontvangen waarbij de heer [T] is aangewezen om namens haar een hoger bod dan de hoogste inschrijving te laten uitbrengen. Dit heeft hij ook gedaan en nu zijn partijen verdeeld over de vraag of de heer [T] gezien moet worden als een ‘derde’ en aldus te laat zijn bod heeft gedaan of dat hij zijn bod namens [geëxecuteerde] heeft gedaan.
3.2.
[executant] en [geëxecuteerde] hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingeval van twijfel over de vraag of de deurwaarder zijn ministerie moet verlenen aan de door een schuldeiser voorgestane wijze van executie kan de deurwaarder op de voet van artikel 438 lid 4 Rv zich bij de voorzieningenrechter vervoegen teneinde deze in kort geding tussen betrokken partijen te doen beslissen.
4.2.
De vraag van de deurwaarder luidt - kort gezegd - of het bod dat [T] na sluiting van de inschrijvingstermijn heeft gedaan dient te gelden als een bod namens
[geëxecuteerde] .
4.3.
Het antwoord op die vraag dient volgens de voorzieningenrechter bevestigend te luiden. De voorzieningenrechter overweegt ten dienaangaande als volgt.
4.4.
In rechtsoverweging 2.15 van de beschikking van 29 juni 2015 staat expliciet dat [executant] geen bezwaar maakt tegen biedingen van de “ [TG] ” namens [geëxecuteerde] . Dat [T] als certificaathouder namens [geëxecuteerde] een bod uitbrengt is in dat opzicht dan ook niet vreemd. Het bezwaar van [executant] is echter met name gelegen in het feit dat de aandelen na de verkoop niet langer op naam van [geëxecuteerde] zullen staan, maar op naam van [T] , en aldus niet langer vatbaar zullen zijn voor executie. [executant] stelt zich dan ook op het standpunt dat nu [T] de aandelen op naam zal krijgen geen sprake is van een bod namens [geëxecuteerde] , maar van een bod namens een derde en dan zou het bod te laat zijn uitgebracht nu deze na de inschrijvingstermijn is binnengekomen. De deurwaarder en [geëxecuteerde] huldigen beiden het standpunt dat de verklaring die de deurwaarder heeft ontvangen waarbij [geëxecuteerde] heeft verklaard dat [T] namens haar een bod uitbrengt volstaat en dat daarmee voldaan is aan het bepaalde in rechtsoverweging 2.15 en 3.1 van het dictum van de beschikking van 29 juni 2015.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het standpunt van de deurwaarder juist is, en dat het bod van [T] dient te worden beschouwd als een bod namens [geëxecuteerde] . [geëxecuteerde] heeft immers in haar verklaring staan dat [T] namens haar een bod zal laten uitbrengen en deze mogelijkheid heeft de rechtbank [geëxecuteerde] ook geboden. Het laten uitbrengen van een bod impliceert juist niet dat dit enkel op naam van [geëxecuteerde] dient te gebeuren.
4.5.
Ter mondelinge behandeling bleek nog een punt van geschil te zijn ontstaan over de hoogte van het hoogste bod. [executant] stelt zich op het standpunt dat voor de bepaling van het hoogste bod ook gekeken dient te worden naar deelbiedingen, dat wil zeggen biedingen op niet het volledige aandelenpakket van 717 aandelen maar ook biedingen op een deel van de aandelen. Tezamen zou dan het hoogste bod € 126.300 bedragen. De deurwaarder stelt zich echter op het standpunt dat hij enkel biedingen voor 717 aandelen in beschouwing neemt, nu deelbiedingen vaak tot onwenselijke situaties leidt. Meer in het bijzonder heeft de deurwaarder uitgelegd dat het weleens voorkomt dat er dan deelbiedingen ingetrokken worden zodat er alsnog wederom gekeken en gezocht moet worden naar andere partijen terwijl die niet geïnteresseerd zijn in slechts een deel maar het totaalaanbod van de aandelen, zodat in zo’n geval het hele executietraject opnieuw ingezet moet worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het de deurwaarder krachtens het bepaalde in de beschikking van 29 juni 2015 vrij stond om zelf de voorwaarden van de veiling te bepalen en dat deze ‘beperking’- zoals [executant] het noemt - aldus geoorloofd is en gelet op de uitleg van de deurwaarder ook acceptabel.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat de deurwaarder de bevoegdheid ex artikel 438 Rv niet nodeloos heeft uitgeoefend, zodat geen aanleiding bestaat hem persoonlijk in de kosten te verwijzen. Gelet op het hiervoor overwogene dient [executant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten te worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [geëxecuteerde] worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat € 527,00
Totaal € 1.140,00.
De proceskosten zullen ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat het bod van [T] dient te worden beschouwd als een bod namens [geëxecuteerde] ;
5.2.
bepaalt dat de deurwaarder gerechtigd is om de voorwaarde waaronder hij de hoogte van het hoogste bod van de veiling van de aandelen vaststelt te bepalen;
5.3.
veroordeelt [executant] in de proceskosten, aan de zijde van [geëxecuteerde] tot op heden begroot op € 1.140,-;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2015.