ECLI:NL:RBOVE:2015:5789

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
C/08/161870 / ES RK 14-2611 en C/08/171464 / ES RK 15-1401
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vaststelling gebruiksvergoeding met betrekking tot huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [datum] te [woonplaats] met elkaar gehuwd waren. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij de man veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding van € 90,- per maand aan de vrouw voor het gebruik van de echtelijke woning. De vrouw had verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.627,- per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw aan alimentatie voortvloeit uit de welstand tijdens het huwelijk, waarbij de vrouw een netto behoefte heeft van € 2.140,- per maand. De man heeft betwist dat de vrouw behoeftig is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de alimentatie, gezien haar beperkte inkomen en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de fiscale aspecten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/161870 / ES RK 14-2611 en C/08/171464 / ES RK 15-1401
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 1 september 2015
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. A.J.A. Assink,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat mr. G. van Lent.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 11 september 2014;
- het exploot van de betekening van 25 september 2014;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op
16 december 2014;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met zelfstandig verzoek, binnengekomen op 10 februari 2015;
- een nadere reactie op het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek tevens houdende toelichting producties bij webformulier;
- een op 20 mei 2015 binnengekomen brief van mr. Assink van 20 mei 2015 met bijlage;
- een op 23 juni 2015 binnengekomen brief van mr. Assink van 23 juni 2015 met bijlagen;
- een op 15 juli 2015 binnengekomen brief van mr. Van Lent van 14 juli 2015.
1.2.
De echtscheidingsprocedure is ingeschreven onder zaaknummer C/08/161870 / ES RK 14-2611. De afwikkeling huwelijkse voorwaarden is van de echtscheidingsprocedure afgesplitst en ingeschreven onder zaaknummer C/08/171464 / ES RK 15-1401.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 20 juli 2015. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.
1.4.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van de rechtbank binnengekomen:
- op 30 juli 2015 een brief van mr. Assink van 29 juli 2015 met bijlagen;
- op 7 augustus 2015 een brief van mr. Van Lent van 6 augustus 2015.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [woonplaats] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Op 23 februari 2007 hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden staande huwelijk gewijzigd.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, die door deze rechtbank zijn bepaald bij beschikking van 9 oktober 2014.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 1.853,- bruto per maand;
voor recht te verklaren dat als peildatum voor de afwikkeling huwelijkse voorwaarden/verdeling eenvoudige gemeenschappen heeft te gelden
4 september 2014;
de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden af te splitsen van de echtscheidingsprocedure en partijen in de gelegenheid te stellen de in artikel 9.2 van het procesreglement genoemde bescheiden in het geding te brengen en hun standpunten nader te onderbouwen;
subsidiair:
partijen te veroordelen over te gaan tot afwikkeling van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet;
de man te veroordelen om een volledige beschrijving van het gezamenlijk vermogen van partijen en zijn eigen vermogen in het geding te brengen, voorzien van onderliggende bewijsstukken.

4.Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
2. te bepalen dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;
3. ten aanzien van het verzoek tot partneralimentatie voor de vrouw: primair: tot afwijzing van het verzoek om partneralimentatie, als zijnde niet-ontvankelijk en/of ongegrond, althans subsidiair: tot bepaling van een veel lager bedrag aan partneralimentatie voor de vrouw dan door of namens de vrouw is berekend, door de rechtbank in goede justitie te bepalen, en met het verzoek de alsdan bepaalde partneralimentatie te limiteren tot de duur van twee jaar, althans tot een duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
4. te verklaren voor recht dat, de omvang van de in de verdeling/verrekening betrokken zaken vast moet worden gesteld per peildatum 4 september 2014;
5. de wijze van verdeling afwikkeling en verrekening uit te spreken conform het verzoek van de man als is weergegeven onder punt D van het zelfstandig verzoek zijdens de man, althans een verdeling, afwikkeling en/of verrekening door de rechtbank in goede justitie uit te spreken, en/of een notaris te benoemen en onzijdige personen als in de wet is bedoeld;
6. het verzoek van de vrouw in haar verzoek onder e) af te wijzen, als zijnde niet- ontvankelijk althans ongegrond, kosten rechtens.

5.Het verweer op het zelfstandig verzoek tevens houdend zelfstandig verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
B. te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 1.832,- bruto per maand;
C. voor recht te verklaren dat als peildatum voor de afwikkeling huwelijkse voorwaarden/verdeling eenvoudige gemeenschappen heeft te gelden
4 september 2014;
D. de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen te gelasten conform de stellingen van de vrouw;
E. de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen te gelasten conform de stellingen van de vrouw en de man te veroordelen aan de vrouw een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014, subsidiair vanaf 10 februari 2015;
F. de man te veroordelen om met ingang van 4 september 2014 ter zake van een gebruikersvergoeding van de echtelijke woning aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 212,- per maand tot aan het moment van verkoop en levering van de woning;
G. te bepalen dat de man de jaarrekeningen van [A] over de jaren 2011 en 2014 in het geding dient te brengen, alsmede de jaarrekeningen van [B] BV en [C] BV over de jaren 2011 tot en met 2014 in het geding dient te brengen;
H. ten aanzien van het door de man gewenste voortgezet gebruik van de echtelijke woning bij uitsluiting van de vrouw tot een duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheiding: tot referte;
I. het verzoek van de man om de alimentatieverplichting van hem ten opzichte van de vrouw na inschrijving van de echtscheiding te limiteren tot een periode van maximaal twee jaar af te wijzen en te bepalen dat de wettelijke termijn van twaalf jaar zal gelden.

6.Het verweer op het zelfstandig verzoek tevens houdend zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
II. te bepalen dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;
III. ten aanzien van het verzoek tot partneralimentatie voor de vrouw: primair: tot afwijzing van het verzoek om partneralimentatie, als zijnde niet-ontvankelijk en/of ongegrond, althans subsidiair: tot bepaling van een veel lager bedrag aan partneralimentatie voor de vrouw dan door of namens de vrouw is berekend, door de rechtbank in goede justitie te bepalen, en met het verzoek de alsdan bepaalde partneralimentatie te limiteren tot de duur van twee jaar, althans tot een duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
IV. te verklaren voor recht dat, de omvang van de in de verdeling/verrekening betrokken zaken vast moet worden gesteld per peildatum 4 september 2014;
V. de wijze van verdeling afwikkeling en verrekening uit te spreken conform het verzoek van de man als is weergegeven onder punt D van het zelfstandig verzoek zijdens de man, althans een verdeling, afwikkeling en/of verrekening door de rechtbank in goede justitie uit te spreken, en/of een notaris te benoemen en onzijdige personen als in de wet is bedoeld, met inachtneming van de reprisevordering van de man ter grootte van € 63.287,59, althans een reprisevordering te bepalen ten behoeve van de man als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
VI. het verzoek van de vrouw in haar verzoek onder e) af te wijzen, als zijnde niet- ontvankelijk althans ongegrond;
VII. het verzoek van de vrouw tot afgifte van de jaarrekeningen buiten de jaarrekeningen van [A] als zijnde ongegrond dient te worden afgewezen;
VIII. de verzochte wettelijke rentevordering van de vrouw als zijnde onvoldoende bepaald en daarmee niet-ontvankelijk en/of ongegrond af te wijzen;
IX. de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding als zijnde niet-ontvankelijk en/of ongegrond af te wijzen, kosten rechtens.

7.Nadere reactie van de vrouw

De vrouw persisteert bij haar eerdere stellingen.

8.De beoordeling

Inzake zaaknummer C/08/161870 /ES RK 14-2611
De ontvankelijkheid
8.1.
Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. De in artikel 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gemelde bescheiden zijn als bijlagen bij het verzoekschrift gevoegd.
De echtscheiding
8.2.
Nu de vrouw stelt en de man erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding zal daarom worden toegewezen.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de gebruiksvergoeding
8.3.
De vrouw heeft geen bezwaar tegen het toekennen van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de man. Zij wenst wel dat aan haar een gebruiksvergoeding wordt toegekend. De woning heeft een waarde van € 319.000,-. De hypotheek bedraagt
€ 191.666,-. De overwaarde is € 127.334,- waarvan € 63.667,- toekomt aan de vrouw. Uitgaande van een rendement van 4% bedraagt de gebruiksvergoeding € 2.547,- per jaar, zijnde € 212,- per maand, ingaande 4 september 2014, het moment waarop de man alleen de woning bewoont, tot aan het moment van verkoop en levering van de woning.
8.4.
De man verzoekt om het voortgezet gebruik van de woning aan hem toe te wijzen, zonder dat daarvoor een gebruiksvergoeding zou moeten worden toegekend. Verder betwist de man de door de vrouw berekende gebruiksvergoeding. Hij stelt dat de vraagprijs van
€ 319.000,- niet realistisch is gebleken, mede gelet op het feit dat de WOZ-waarde naar beneden is bijgesteld tot een bedrag van € 279.000,-. Voorts betwist de man de rente van 4%. Sinds 1 januari 2015 bedraagt de wettelijke rente 2%. Bovendien is er geen wettelijke grondslag om de gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht vanaf 4 september 2014 in te laten gaan.
8.5.
Nu de vrouw geen bezwaar heeft tegen het verzoek van de man omtrent het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, zal de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de man beslissen.
8.6.
Gedurende de periode dat de man al dan niet krachtens de beslissing ex artikel 1:165 Burgerlijk Wetboek (BW) de echtelijke woning bewoont, mist de vrouw de mogelijkheid te beschikken over haar in die woning vastzittende vermogen, te weten de helft van de overwaarde. Dit levert een vermogensnadeel op dat kan worden gecompenseerd met een door de man te betalen gebruiksvergoeding voor die woning.
8.7.
Gelet op hetgeen door partijen is gesteld aangaande de waarde van de echtelijke woning en gelet op het feit dat in de processtukken een recent taxatierapport ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het redelijk is om uit te gaan van het gemiddelde tussen de vraagprijs (€ 319.000,-) en de WOZ-waarde (€ 279.000,-), zijnde € 299.000,-. Het aandeel van de vrouw in die waarde (na aftrek van de op de woning rustende hypotheek van
€ 191.666,-) in die woning zal € 53.667,- zijn. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een rendement van 2% zodat een per saldo aan de vrouw te betalen vergoeding van € 1.073,- per jaar, ofwel afgerond € 90,- per maand resteert.
8.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw recht op een door de man te betalen gebruiksvergoeding vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat moment gaat ook de door de man aan de vrouw te betalen definitieve partneralimentatie in waarbij rekening wordt gehouden met de gebruiksvergoeding in relatie tot de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. In de voorlopige voorzieningenprocedure is bij de vaststelling van de voorlopige partneralimentatie met dit aspect ook geen rekening gehouden.
De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
De behoefte
8.9.
De vrouw heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk € 3.567,- netto per maand bedraagt, bestaande uit een netto inkomen van de vrouw van € 530,- en van de man van € 3.037,-. De behoefte van de vrouw bedraagt conform de hofnorm 60% van het gezinsinkomen, derhalve € 2.140,- netto per maand. Daarop strekt in mindering het eigen inkomen van de vrouw ad € 530,- netto per maand zodat een behoeftigheid resteert van € 1.610,- netto per maand.
8.10.
De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Hij stelt primair dat de vrouw in staat is een hoger inkomen te verwerven. Subsidiair betwist de man de norm van 60% en hij stelt dat de vrouw een concrete behoefteberekening in het geding dient te brengen. Meer subsidiair stelt de man dat zijn netto inkomen € 2.778,97 bedraagt en het netto inkomen van de vrouw € 580,-, inclusief een vrijwilligersvergoeding van € 50,- per maand. Het gezinsinkomen bedraagt volgens de man
€ 3.358,97. 60% hiervan bedraagt € 2.014,80 zodat minus de eigen inkomsten van de vrouw van € 580,- er een behoefte van de vrouw van € 1.434,80 resteert.
8.11.
De vrouw betwist de inkomsten van € 50,- per maand, nu dit een onkostenvergoeding bedraagt die is gebaseerd op de werkelijke kosten. Zij handhaaft haar standpunt dat het gezinsinkomen € 3.567,- bedraagt. Op grond van de uitgaven over 2013 berekent de vrouw de welstand op € 3.770,- per maand en voor 2014 op € 3.818,- per maand zodat de welstand gemiddeld netto € 3.800,- per maand bedraagt. Indien de hof-formule wordt toegepast bedraagt de behoefte van de vrouw € 2.280,- netto per maand. Op grond van de lasten die de vrouw heeft, berekent zij haar behoefte op € 2.240,82 per maand. Dit is in overeenstemming met de behoefte conform de zogenaamde hof-norm. De vrouw stelt haar behoefte dan ook op € 2.240,- netto per maand. Op deze behoefte dient het eigen inkomen van de vrouw van
€ 530,- in mindering te worden gebracht zodat zij een behoeftigheid heeft van € 1.710,- netto per maand.
8.12.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. In plaats van concreet werk te zoeken, lijkt de vrouw zich helaas in te graven in een standpunt als zou de man aan een door haar gestelde beweerdelijke concrete aanvullende behoefte moeten voldoen van maar liefst € 1.610,- netto per maand en laatstelijk zelfs € 1.710,- per maand, aldus de man. Hij betwist de overgelegde stukken betreffende de concrete uitgaven over de periode van mei tot en met augustus 2014, nu deze niet illustratief zijn voor de welstand tijdens het huwelijk omdat in die periode de scheiding een feit werd. Daarbij komt dat in die periode incidentele verhoogde uitgaven zijn geweest. De vrouw gaat voor het netto gezinsinkomen uit van verkeerde premissen. Met een post ‘sparen’ dient geen rekening te worden gehouden. De totale uitgaven van de gezamenlijke rekening dient te worden gecorrigeerd tot een bedrag van € 32.248,-, zijnde
€ 3.187,33 voor beide partijen per maand. De helft is het aandeel van de vrouw minus haar eigen netto inkomen van € 580,- zodat een netto behoefte van € 1.013,- per maand voor de vrouw resteert.
8.13.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat de hoogte van de behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - bijdragen tot het oordeel dat de echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
8.14.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de overgelegde stukken de vrouw zich op het standpunt stelt dat op basis van de inkomsten de welstand tijdens het huwelijk € 3.567,- netto per maand bedraagt en op basis van de uitgaven gemiddeld € 3.800,- per maand. De man stelt dat op basis van de inkomsten de welstand tijdens het huwelijk € 3.358,- per maand bedraagt en op basis van de uitgaven € 3.187,- per maand. De rechtbank acht het redelijk om in deze situatie uit te gaan van de inkomsten die partijen tijdens het huwelijk ter beschikking heeft gestaan en zal aansluiten bij de door de vrouw berekende netto inkomen van de man van € 3.037,- per maand. Voor het netto inkomen van de vrouw zal de rechtbank uitgaan van een bedrag van € 530,- per maand. Naar het oordeel van de rechtbank dient de € 50,- per maand die de vrouw ontvangt voor haar vrijwilligerswerk als onkostenvergoeding aangemerkt te worden en zal hier in de berekening geen rekening mee worden gehouden.
Derhalve zal de rechtbank op basis van de door partijen overgelegde berekeningen het gezamenlijk netto gezinsinkomen vaststellen op € 3.567,- per maand.
8.15.
Op basis van de hof-formule bedraagt de behoefte van de vrouw 60% van € 3.567,- ofwel € 2.140,- per maand. Nu deze behoefte minimaal afwijkt van de door vrouw overgelegde behoeftelijst, die -met uitzondering van de post sparen- niet dan wel onvoldoende gemotiveerd wordt betwist door de man, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het berekenen van de behoefte volgens van 60%-norm. Derhalve kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op € 2.140,- per maand.
8.16.
De man stelt dat de vrouw volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Er is geen enkele (objectieve) beperking om haar dienstverband uit te breiden dan wel een andere baan te accepteren of aanvullende andere betaalde werkzaamheden elders te verrichten. De vrouw stelt dat er tijdens het huwelijk bewust voor is gekozen dat zij thuis zou blijven. De man heeft altijd aangegeven dat de zaak voor alles ging. Volgens de vrouw was zij bij het aangaan van het huwelijk fulltime werkzaam. Zij heeft rugklachten ontwikkeld waardoor ze parttime is gaan werken. Daarnaast heeft de vrouw een trombosebeen waardoor zij beperkingen heeft en niet de hele dag kan staan. Voorts ervaart de vrouw psychische klachten van de echtscheiding en de opstelling van de man hierin. De vrouw realiseert zich dat zij zoveel als mogelijk zal moeten trachten in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De man betwist dat de vrouw zodanige klachten heeft ontwikkeld dat zij niet zou kunnen werken. Het besluit van de vrouw om minder te gaan werken is door haar zelf genomen, niet door fysieke beperkingen maar doordat zij de sfeer niet meer leuk vond.
Zoals in de voorlopige voorzieningenprocedure reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw mag worden verlangd dat zij zich maximaal inspant om op zo kort mogelijke termijn in eigen levensonderhoud te voorzien. In de loop van de procedure heeft de vrouw ook naar voren gebracht dat zij haar uren bij [D] kan uitbreiden naar 22 uur per week en dat zij daarnaast een contract heeft voor een half jaar bij de [E] voor 7 uur per week. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vrouw met de hiervoor genoemde urenuitbreiding op de goede weg is om in de toekomst in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank zal gelet hierop tot 3 juni 2015 uitgaan van een netto inkomen van de vrouw van het hierboven genoemde € 530,- per maand zodat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van
€ 1.610,- netto per maand.
Periode 3 juni 2015- 1 november 2015
8.17.
Met ingang van 3 juni 2015 is de vrouw voor 7 uur per week werkzaam bij de [E] . Haar inkomen bedraagt € 276,65 per maand. Daarnaast is zij werkzaam bij [D] . Gelet op de overgelegde jaaropgave en de salarisspecificaties werkt zij 49 uur per maand of 588 uur per jaar, hetgeen 11,3 uur per week is. De door de vrouw overgelegde berekening van het netto-inkomen van € 738,- per maand wordt niet betwist door de man zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. De resterende behoefte van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bedraagt voor de periode van 3 juni 2015 tot 1 november 2015 € 1.402,- (€ 2.140 - € 738) netto per maand, ofwel € 2.674,- bruto per maand.
Periode 1 november 2015- 1 december 2015
8.18.
Met ingang van 1 november 2015 zal de vrouw haar uren uitbreiden bij [D] naar 22 uur per week. Daarnaast is zij 7 uur per week werkzaam bij de [E] . Gelet op de door de man niet betwiste berekening bedraagt het netto-inkomen van de vrouw € 1.163,- per maand. Ervan uitgaande dat de echtscheidings-beschikking in deze periode reeds is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand zal de rechtbank aan de zijde van de vrouw rekening houden met een gebruiksvergoeding van
€ 90,- per maand. De resterende behoefte voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bedraagt voor deze periode € 887,- (€ 2.140 - € 1.163 - € 90) netto per maand, ofwel € 1.908,- bruto per maand.
Periode met ingang van 1 december 2015
8.19.
Voor deze periode zal de rechtbank ervan uitgaan dat de vrouw 22 uur per week werkzaam is bij [D] . Gelet op de overgelegde arbeidsovereenkomst zullen de werkzaamheden bij de [E] eindigen per 1 december 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat dit contract zal worden verlengd. Daarnaast zal de rechtbank geen rekening houden met een eventueel door de vrouw te ontvangen werkloosheidsuitkering nu thans onwaarschijnlijk is dat de vrouw, gelet op de duur van deze arbeidsovereenkomst, recht heeft op een dergelijke uitkering. Gelet op de door de vrouw overgelegde berekening die niet is betwist, bedraagt het netto-inkomen van de vrouw € 924,- per maand. De resterende behoefte voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bedraagt met ingang van 1 december 2015 € 1.126,- (€ 2.140 - € 924- € 90) netto per maand, ofwel € 2.342,- bruto per maand. Hierbij houdt de rechtbank eveneens rekening met een gebruiksvergoeding van € 90,- per maand.
De draagkracht van de man
8.20.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw uit van de navolgende gegevens.
8.21.
De vrouw stelt dat de man samenwoont met de ex-vrouw van haar broer. De man betwist dat hij samenwoont. De vrouw kan ter onderbouwing van haar standpunt een verklaring van haar broer overleggen. Gelet op de familieverhoudingen is de rechtbank van oordeel dat enkel aan een dergelijke verklaring onvoldoende waarde gehecht kan worden om aannemelijk te achten dat de man samenwoont. De vrouw heeft verder geen bewijs aangeboden. Derhalve gaat de rechtbank voor de berekening van de draagkracht er van uit dat de man alleenstaand is. Partijen gaan beiden uit van een inkomen van de man van
€ 4.651,18 bruto per maand, zodat de rechtbank hierbij aan zal sluiten.
8.22.
De vrouw stelt dat er voldoende ruimte in de BV van de man aanwezig is om tot een dividenduitkering van € 10.000,- per jaar over te gaan. De man betwist dat deze ruimte aanwezig is. Gelet op de overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat er voldoende ruimte is om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de mogelijkheid van het uitkeren van dividend van € 10.000,- per jaar. Het eigen vermogen van [A] , de vennootschap van de man, inclusief de algemene reserve, acht de rechtbank aanzienlijk, zeker in relatie tot de activiteiten van de vennootschap.
8.23.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de tussen partijen niet in geschil zijnde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 449,- per maand, ofwel € 5.390,- per jaar en een eigen woningforfait van € 2.009,- per jaar op basis van de WOZ-waarde van € 287.000,-, een hypotheekrente van € 9.680,- en de verschuldigde premieheffing, inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
8.24.
Bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkracht-percentage van 60.
8.25.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de navolgende lasten per maand:
- voormelde hypotheekrente ad € 807,- te verminderen met de gemiddelde basishuur van
€ 227,-;
- het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,-;
- de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 108,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 39,-;
- de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 449,16;
- de gebruiksvergoeding van € 90,-.
8.26.
De man stelt dat met een eigen risico ziektekosten van € 30,- per maand rekening dient te worden gehouden. De vrouw stelt dat de man geen hoger eigen risico dan € 9,- per maand heeft aangetoond. De rechtbank zal rekening houden met een gemiddeld eigen risico over de jaren 2013 en 2014 van € 229,- per jaar, ofwel € 19,- per maand (2014: € 343,16 en 2013:
€ 114,86).
8.27.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de premie levensverzekering van
€ 1.515,- per jaar, ofwel € 126,25 per maand. Nu de woning van partijen nog niet is verkocht acht de rechtbank het redelijk om met deze premie rekening te houden.
8.28.
De rechtbank komt op grond van haar berekening en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel tot het oordeel van de man draagkracht heeft voor betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van bruto € 1.672,- per maand. Deze bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
8.29.
Uit de wet volgt dat de rechtbank die onderhoudsbijdrage niet kan laten ingaan op een datum gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook bepalen op laatstgenoemde datum.
Ten aanzien van de limitering
8.30.
De man heeft ten slotte verzocht de alimentatie ten behoeve van de vrouw in duur te beperken zoals bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BW tot maximaal twee jaar. De man acht het redelijk en billijk dat de vrouw in een periode van twee jaar over meer inkomen zal moeten kunnen beschikken, gelet op haar CV en vrijwilligersactiviteiten. Volgens de vrouw dient het verzoek van de man te worden afgewezen. Gelet op haar (medische) beperkingen kan van haar niet verwacht worden dat zij binnen twee jaar volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts dient er niet vooruitgelopen te worden op inkomen dat de vrouw niet heeft. De rechtbank overweegt dat partijen ruim 19 jaar gehuwd zijn en dat in beginsel uitgangspunt is een alimentatieverplichting van twaalf jaar na einde van het huwelijk. Het is aan de man om voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die limitering van de alimentatie rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, mede gelet op hetgeen hiervoor over de behoefte van de vrouw is overwogen, hieromtrent onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en zijn dus verzoek onvoldoende onderbouwd. Op dit moment is er geen enkel zicht is op de situatie van de man en de vrouw over twee jaar. Evenmin is komen vast te staan dat de vrouw op het door de man bedoelde tijdstip volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank ziet dan ook, gelet op de strikte jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt en de ingrijpende aard daarvan, geen aanleiding om de alimentatie te limiteren. Dit onderdeel van het verzoek van de man zal de rechtbank daarom afwijzen.
Inzake zaaknummer C/08/171464 / ES RK 15-1401
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
8.31.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Met betrekking tot de fiscale aspecten van genoemde overeenstemming hebben beide partijen verzocht de gelegenheid te hebben dit voor te leggen aan een fiscalist. Derhalve zal de rechtbank de beslissing op dit punt voor vier weken aanhouden.

9.De beslissing

De rechtbank:
inzake zaaknummer C/08/161870 /ES RK 14-2611:
1. spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] te [woonplaats] gehuwd;
2. bepaalt dat de man, als deze op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten;
3. de man dient voor dat gebruik een vergoeding te betalen aan de vrouw van € 90,- (negentig EURO) per maand;
4. bepaalt dat de man met ingaan van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand
€ 1.627,- (zestienhonderd en zeventwintig EURO)per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
6. wijst af het meer of anders verzochte;
inzake zaaknummer C/08/171464 / ES RK 15-1401:
7. houdt iedere verdere beslissing aan;
8. verzoekt partijen zich uiterlijk op maandag 24 augustus 2015 nader uit te laten over de afwikkeling huwelijkse voorwaarden.
Deze beschikking is gegeven te [woonplaats] door mr. E.V.A. Groener en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2015 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.