ECLI:NL:RBOVE:2015:5809

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
C/08/162799 / ES RK 14-2872 KH
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 september 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 2 juni 2000 te Almelo zijn gehuwd. De man heeft op 10 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw heeft verweer gevoerd en ook een zelfstandig verzoek ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling. De hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind is bij de vrouw vastgesteld, en de rechtbank heeft de beslissing over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind aangehouden, in afwachting van nadere financiële gegevens van beide partijen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar het zorgrecht van de niet dagelijks verzorgende ouder en het kind, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het verloop van het project BRAM, dat hen moet helpen bij het vinden van een zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/162799 / ES RK 14-2872 KH
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
30 september 2015
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S.J.M. Masselink te Almelo,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 10 oktober 2014;
- een op 21 oktober 2014 ingekomen brief met bijlagen van mr. Masselink van 21 oktober 2014;
- het exploot van de betekening van 28 oktober 2014;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 14 januari 2015;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op 8 april 2015;
- een op 4 mei 2015 ingekomen brief met bijlage van mr. S.M.S. Grob namens mr. Masselink van 4 mei 2015;
- een op 6 mei 2015 ingekomen brief van mr. Schepers van 1 mei 2015;
- een op 3 juni 2015 ingekomen brief met bijlagen van mr. Grob namens mr. Masselink van 2 juni 2015;
- een op 20 augustus 2015 ingekomen brief met bijlagen van mr. Schepers van 20 augustus 2015; en
- een op 21 augustus 2015 binnengekomen brief met bijlagen van mr. Grob namens mr. Masselink van 21 augustus 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 24 augustus 2015. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Mr. Grob is opgetreden namens mr. Masselink. Mr. Grob heeft gebruik gemaakt van een pleitnota. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen de Raad, is verschenen mevrouw M. Jongman.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van de rechtbank een brief van mr. Grob binnengekomen met betrekking tot BRAM en/of mediation.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [2000] te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [2008] .
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft thans bij de vrouw.

3.Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat het minderjarige kind van partijen zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben;
te bepalen dat de inhoud van het door hem overgelegde ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking; en
e verdeling vast te stellen van de per datum echtscheidingsverzoek ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, op de wijze zoals de man in zijn verzoekschrift heeft gesteld;

4.Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken,
- de inhoud van het door haar overgelegde ouderschapsplan op te nemen in deze beschikking,
- te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben,
- te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw zal dienen te voldoen een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen,
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bepalen conform het voorstel van de vrouw, en
- het meer of anders verzochte af te wijzen.

5.Het verweer op het zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank vervolgens, naast de echtscheiding tussen partijen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben,
  • de inhoud van het door hem overgelegde ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, met uitzondering van de bepaling met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, met daarbij in aanmerking genomen dat alle vakanties en feestdagen op voorhand doch uiterlijk op 1 januari van het betreffende jaar door partijen bij helfte in overleg dienen te worden verdeeld,
  • dat de man vanaf april 2015 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen van € 90,- per maand,
  • de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen conform het in zijn verweerschrift op het zelfstandig verzoek gedane voorstel, en
  • het meer of anders door de vrouw verzochte af te wijzen.

6.De beoordeling

De ontvankelijkheid
6.1.
De man heeft op 10 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Dit verzoek bevat een eenzijdig door hem opgesteld plan ten aanzien van het minderjarige kind van partijen. Op grond van artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) dient een dergelijk verzoekschrift een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van het minderjarige kind van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
6.2.
Hoewel de rechtbank gebleken is dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat, is uit hetgeen ter zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen op dusdanig gespannen voet met elkaar leven en daardoor niet met elkaar kunnen communiceren over hun minderjarige kind waardoor van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal gelet hierop beslissingen nemen over de verzochte nevenvoorzieningen die het meest in het belang van de minderjarige worden geacht en daarmee derhalve, bij gebreke van een ouderschapsplan, conform artikel 815 lid 6 Rv in een ouderschapsregeling voorzien.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek.
6.3.
Aangezien partijen niet in staat zijn om samen afspraken te maken over hun minderjarige kind in een ouderschapsplan, zal de rechtbank zowel het verzoek van de man als het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het door hun overgelegde ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, afwijzen.
De echtscheiding
6.4.
Nu de man stelt en de vrouw erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding zal daarom worden toegewezen.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
6.5.
Uit de tijdens de procedure ingekomen brieven is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal conform het verzoek van partijen beslissen en in de beschikking opnemen.
6.6.
De rechtbank benadrukt dat de beslissing met betrekking tot de schulden uitsluitend geldt in de interne verhouding tussen partijen. Omdat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot die schulden, kan de schuldeiser beide partijen voor het geheel aanspreken voor voldoening van deze schuld. Dit betekent dat wanneer een van beide partijen geen verhaal biedt, de andere partij voor voldoening van de gehele schuld kan worden aangesproken door de schuldeiser. De schuldeiser is immers geen partij in deze zaak.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige
6.7.
De man verzoekt niet langer om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen. Hij kan ermee instemmen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft, nu dit aansluit bij de dagelijkse praktijk. Omdat dit in het belang van de minderjarige moet worden geacht, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
6.8.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de vrouw zich tijdens de zitting bereid verklaard zich te wenden tot het project BRAM. Uit een brief van mr. Grob, ingekomen op 25 augustus 2015, is gebleken dat ook de man openstaat voor BRAM en/of mediation.
6.9.
De rechter stelt dan ook vast dat beide ouders bereid zijn om ter oplossing van de problematiek met betrekking tot de zorgregeling zich rechtstreeks of met hulp van hun advocaten aan te melden bij het project BRAM en zich door medewerkers van dit project op vrijwillige basis willen laten begeleiden. De ouders weten dat BRAM omtrent het verloop van de hulp en begeleiding niet schriftelijk gedetailleerd zal rapporteren en dat zij zelf via de advocaat aan de rechter informatie zullen moeten verstrekken over het resultaat van die hulp en begeleiding bij de omgang.
6.10.
De rechter verzoekt nu reeds de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen inzake het zorgrecht van de niet dagelijks verzorgende ouder en het kind en omtrent dat onderzoek rapport uit te brengen en de rechter te adviseren over de te nemen beslissing, indien en zodra aan de Raad uit mededeling van BRAM of (een van) de advocaten blijkt dat ondanks de aangeboden hulp en begeleiding een zorgregeling in onderling overleg niet tot de mogelijkheden behoort.
6.11.
De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling daarom aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen zich tot uiterlijk 30 december 2015 uit te laten over het (verdere) verloop van het project BRAM.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
6.12.
Partijen zijn tijdens de procedure eveneens overeengekomen dat de man met ingang van 1 april 2015 € 90,- per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Hoewel hierover tussen partijen overeenstemming bestond, is aan de zijde van de vrouw inmiddels sprake van gewijzigde omstandigheden. Zij woont per 1 mei 2015 samen met een partner die inkomen uit arbeid ontvangt. Als gevolg hiervan is het kindgebonden budget waarop zij aanspraak kon maken, weggevallen, aldus de vrouw. Zij is van mening dat nu uitgegaan moet worden van de feitelijke situatie, reden waarom zij thans verzoekt om die bijdrage met ingang van 1 mei 2015 vast te stellen op € 277,- per maand. Zij voert daartoe aan dat het niet redelijk is dat de minderjarige door haar keuze om te gaan samenwonen financieel nadeel zou kunnen ondervinden doordat zijn vader minder bijdraagt in de kosten. Ook is het volgens haar niet juist dat door een lagere bijdrage van de man haar nieuwe partner zal voorzien in de kosten van een kind. Er bestaat immers geen onderhoudsverplichting van haar partner jegens het kind, terwijl het de ouders zelf zijn die in deze kosten moeten voorzien, aldus de vrouw.
6.13.
De man voert hiertegen verweer. Allereerst is hij van mening dat partijen overeenstemming hebben over de bijdrage voor de minderjarige, zodat er geen noodzaak bestaat om alsnog een draagkrachtberekening in het geding te brengen. Ook maakt hij bezwaar tegen de ingediende stukken nu deze niet uiterlijk 10 dagen voor de zitting bij de rechtbank zijn ingediend. Tot slot stelt hij dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag dat zij thans aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop ontvangt nihil is.
6.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel partijen tijdens de procedure overeenstemming hadden bereikt over de door te man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, zijn nadien, eveneens tijdens de procedure, de omstandigheden aan de zijde van de vrouw gewijzigd, hetgeen financiële consequenties met zich meebrengen. De rechtbank acht het dan ook redelijk daarmee rekening te houden, te meer daar verzoeker op grond van artikel 283 Rv bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de man daardoor ook niet onredelijk bemoeilijkt in zijn verweer, terwijl evenmin sprake is van een onredelijke vertraging van de procedure.
6.15.
Hoewel de stukken door de vrouw te laat zijn ingediend, heeft de man wel de gelegenheid gezien om uitgebreid te reageren en zijnerzijds stukken in het geding te brengen. Hij is dan ook niet in zijn belangen geschaad. Gelet hierop alsmede uit hoofde van proces-economie zal de rechtbank rekening houden met de door partijen overgelegde stukken. Wel zal de rechtbank de man, zoals verzocht, nog gelegenheid geven om recente gegevens in het geding te brengen.
6.16.
Partijen twisten niet over de hoogte van de behoefte van de minderjarige. De vrouw kan zich vinden in de berekening van de man, zodat de rechtbank uitgaat van de door hem berekende behoefte van € 489,- per maand. Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget waarop de ouder bij wie het kind na het uiteengaan van partijen verblijft, aanspraak kan maken. Partijen twisten echter over het feit of het kindgebonden budget daadwerkelijk nihil is en of daarmee rekening moet worden gehouden.
6.17.
De rechtbank is van oordeel dat uitgegaan moet worden van de feitelijke situatie en dat dus geen rekening moet worden gehouden met een fictief bedrag aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop. De vrouw moet immers de vrijheid hebben om verder te kunnen gaan met haar leven en te gaan samenwonen. Het is dan ook niet redelijk te achten dat het kind door een dergelijke keuze enig financieel nadeel zou kunnen ondervinden. Bovendien zou dit met zich meebrengen dat de partner van de vrouw in een deel van de kosten van het kind zou voorzien. Die wettelijke onderhoudsplicht kent de wet niet voor de niet met de ouder gehuwde partner, ook niet als sprake is van 'family life' tussen de samenlevende partner en het betreffende kind. De rechtbank zal de man dan ook niet volgen in zijn stelling dat de gevolgen van de keuze van de vrouw om te gaan samenwonen met een verdienende partner in alle redelijkheid niet voor zijn rekening dienen te komen. De rechtbank zal daarom, conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen, in casu dus de beide ouders, verdelen naar rato van hun draagkracht.
6.18.
Omdat de vrouw naar aanleiding van hetgeen de man heeft aangevoerd een nadere onderbouwing van het kindgebonden budget heeft aangeboden, zal de rechtbank haar daartoe in de gelegenheid stellen. De rechtbank zal partijen tevens in de gelegenheid stellen nadere (recente) financiële bescheiden in het geding te brengen, waarna partijen over en weer de gelegenheid krijgen om te reageren. In afwachting daarvan zal de beslissing over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank:
I. spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 2 juni 2000 te Almelo gehuwd;
II. stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
aan de man wordt toegescheiden:
  • de auto, merk Chrysler PT Cruiser 2.2. CRD, [kenteken] ,
  • de voorlopige teruggaaf van de belastingdienst betreffende de echtelijke woning, en
  • de helft van eventuele te verkrijgen overige belastingteruggave(n);
aan de vrouw wordt toegescheiden:
  • de caravan, en
  • de helft van eventuele te verkrijgen overige belastingteruggave(n);
bepaalt dat ieder voor de helft draagplichtig is ten aanzien van:
  • de overige te ontvangen belastingaanslagen,
  • het krediet bij Eurofintus Financieringen (debetsaldo per 10 augustus 2014
€ 40.554,78),
- een kredietovereenkomst bij de Rabobank, nummer [xxxx] (debetsaldo per
10 augustus 2014 € 10.500,-),
  • een creditcardschuld bij International Card Services (Visa), met dien verstande dat hetgeen de man heeft afgelost aan Menzis in mindering wordt gebracht op zijn deel van de schuld van partijen aan Visa, en
  • een vordering van Wilsumerberger Resort van € 500,-;
Verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning tot
1 september 2015 onverdeeld blijft;
III. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw zal zijn;
IV. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
V. houdt de beslissing inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan en stelt partijen in de gelegenheid nadere justificatoire bescheiden in het geding te brengen,
uiterlijk voor 14 oktober 2015, waarna partijen twee weken de gelegenheid krijgen over en weer te reageren;
VI. houdt de beslissing inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders aan in afwachting van het (verdere) verloop van het project BRAM en stelt partijen in de gelegenheid zich daarover
uiterlijk
30 december 2015uit te laten;
VII. verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming reeds nu een onderzoek te doen inzake het zorgrecht van de niet dagelijks verzorgende ouder en het kind en omtrent dat onderzoek rapport uit te brengen en de rechter te adviseren over de te nemen beslissing, indien en zodra aan de Raad uit mededeling van BRAM of (een van) de advocaten blijkt dat ondanks de aangeboden hulp en begeleiding een zorgregeling in onderling overleg niet tot de mogelijkheden behoort;
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. E.V.A. Groener en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2015 in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.