ECLI:NL:RBOVE:2015:5811

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
C/08/170439 / FA RK 15-874
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling behoefte en verdeling draagkracht bij samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een familiekamerzaak betreffende de vaststelling van de behoefte en de verdeling van de draagkracht bij een samengesteld gezin. De verzoekster, aangeduid als de vrouw of de moeder, heeft verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [B], geboren op [geboortedatum 1]. De man, aangeduid als de vader, heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om gezamenlijk gezag over [B] te verkrijgen en een zorgregeling vast te stellen. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2015, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2007 uit elkaar zijn gegaan en dat zij een minderjarig kind hebben, dat door de man is erkend. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 309,- per maand, en de draagkracht van de man en de vrouw berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bijdrage van € 23,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [B], met ingang van 15 april 2015. Tevens is de zorgregeling vastgesteld, waarbij [B] gedurende de even en oneven weken bij beide ouders verblijft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/170439 / FA RK 15-874
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
21 december 2015
inzake
[verzoekster]
verder te noemen: de vrouw of de moeder
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster
advocaat mr. M.E. Kikkert
en
[verweerder],
verder te noemen: de man of de vader
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 15 april 2015;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 12 juni 2015;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op 10 juli 2015;
- op 14 september 2015 en 17 september 2015 binnengekomen brieven van mr. Bovenmars-Wilmink van dezelfde data, beide met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 24 september 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Mevrouw [A] is verschenen namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder ook de Raad te noemen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van de rechtbank binnengekomen:
- op 29 september 2015 binnengekomen F9-formulieren van zowel mr. Kikkert als mr. Bovenmars-Wilmink;
- op 5 november een F9-formulier van mr. Kikkert;
- een op 12 november 2015 binnengekomen brief van mr. Bovenmars-Wilmink.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke relatie sinds 2007 is verbroken.
2.2.
Uit deze relatie van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
[B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] .
De minderjarige is erkend door de man.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [B] met ingang van datum verzoekschrift vast te stellen op € 61,- per maand, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.

4.Het verweer tevens houdende zelfstandig verzoeken

4.1.
De man verzoekt de rechtbank de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man samen met de vrouw wordt belast met het gezamenlijk gezag over [B] en een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [B] gedurende de oneven weken van zaterdag 8.30 uur tot 18.00 uur bij de man verblijft, alsmede gedurende de even weken van vrijdag 8.30 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede iedere woensdag na schooltijd tot donderdagochtend vóór schooltijd en tevens de helft van de feestdagen en de helft van de vakantieperioden.
4.2.
Ter zitting van 24 september 2015 heeft de man voorts verzocht vast te stellen dat de vrouw de man tweewekelijks informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [B] .

5.Het verweer op de zelfstandig verzoeken

5.1.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank het zelfstandige verzoek met betrekking tot het gezag toe te wijzen en een zorg- en contactregeling vast te stellen, inhoudende dat [B] gedurende de even weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 18.00 uur, alsmede iedere woensdag van 17.00 uur tot donderdagochtend, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft.

6.De beoordeling

Gezag
6.1.
Nu de vrouw het eens is het met verzoek van de man om hen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag en de rechtbank dit ook in het belang van [B] acht, zal dit verzoek worden toegewezen.
Zorg- en contactregeling
6.2.
Na de zitting hebben partijen in de op 29 september 2015 binnengekomen F9-formulieren te kennen gegeven overeenstemming te hebben bereikt over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank acht deze regeling in het belang van [B] en zal deze regeling, als wijziging van de eerder vastgelegde regeling, vastleggen in de beschikking.
Informatieplicht
6.3.
De vrouw stelt dat zij vader altijd op de hoogte heeft gehouden van gewichtige omstandigheden. De man heeft dit anders ervaren. Ter zitting hebben ouders gesproken over het verzoek van de man dat de vrouw hem tweewekelijks informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [B] . De vrouw heeft gesteld hiertegen geen bezwaar te hebben. Nu de man gezamenlijk met de vrouw het ouderlijk gezag uitoefent, vloeit hieruit voort dat personen die beroepshalve bij [B] betrokken zijn volgens de wet verplicht zijn om aan beide ouders dezelfde informatie te verstrekken. Het spreekt voor zich dat het in het belang van [B] is dat ouders goed met elkaar communiceren over gewichtige aangelegenheden. Na de zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de zorgregeling en over hun onderlinge communicatie. Zo heeft de vrouw het e-mailadres van de man ontvangen en heeft zij de man een uitdraai doen toekomen van de activiteitenkalender van de school van [B] . Voorts hebben partijen afgesproken dat [B] de man op vrijdag in de oneven weken zal bellen om haar laatste twee schooldagen te bespreken, waarbij de man eraan hecht dat [B] alleen belt als ze daar zin in heeft. Voor het opleggen van een informatieverplichting ziet de rechtbank, gelet op het bovenstaande, op dit moment dan ook geen reden.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
De behoefte
6.4.
In geschil is de behoefte van het minderjarige kind van partijen.
6.5.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van het minderjarige kind de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
6.6.
Partijen zijn in 2007 uit elkaar gaan en zijn het erover eens dat uitgegaan dient te worden van de gegevens over 2007 om te komen tot de berekening van de behoefte van [B] . Partijen stellen het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 1.492,- per maand.
6.7.
Het belastbare loon van de vrouw bedroeg volgens de overgelegde salarisspecificatie van april 2007 € 465,56 per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. De rechtbank houdt rekening met de inhouden pensioenpremie en de verschuldigde premieheffingen en stelt het NBI van de vrouw vast op € 498,- per maand.
6.8.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 1.990,- per maand.
6.9.
Ter zitting heeft de man zijn standpunt verlaten, dat van dit bedrag de bijdrage die de man heeft betaald aan zijn ex-partner voor de kosten van [E] ad € 139,- afgetrokken dient te worden. De vrouw heeft terecht gesteld dat in dit bedrag een deel fiscaal voordeel is verwerkt. Partijen hebben overeenstemming bereikt dat de netto bijdrage van de man aan zijn ex-partner in de kosten van [E] op € 100,- per maand gesteld kan worden. Het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk komt daarmee op € 1.890,- per maand.
6.10.
Op basis van de tabel 2007 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van het minderjarige kind aan een bijdrage van haar ouders op € 269,- per maand, hetgeen na indexering met ingang van 1 januari 2015 neerkomt op (afgerond) € 309,- per maand.
6.11.
Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen (WHK) in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen herzien. In dat kader is de zogenaamde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget. De rechtbank heeft in overeenstemming met de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen op dit punt, het afgelopen jaar het beleid gehanteerd om het volledige kindgebonden budget, dus inclusief de alleenstaande ouderkop in mindering te brengen op de behoefte. Als gevolg van de landelijke discussie die hierover is ontstaan en als gevolg van de van die aanbeveling afwijkende beslissingen van de rechtbank Den Haag en de rechtbank Noord-Holland, heeft het gerechtshof Den Haag een aantal prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
6.12.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) de prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Haag beantwoord. Gelet op de inhoud van dit arrest en de berichten van beide partijen neemt de rechtbank het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Dit betekent dat het aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen kan worden vastgesteld op voormeld bedrag van € 309,- per maand.
6.13.
Vast staat dat de vrouw is gehuwd met de heer [F] , verder ‘ [F] ’ te noemen. De rechtbank overweegt daarom dat zowel de ouders als [F] naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen in de kosten van [B] . Voor zover de vrouw heeft willen stellen dat op [F] geen onderhoudsverplichting voor [B] rust en dat de kosten voor [B] in eerste instantie (enkel) door ouders gedragen dienen te worden, merkt de rechtbank op dat het wettelijk stelsel anders luidt. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
6.14.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [B] uit van de navolgende gegevens.
6.15.
De man woont samen met mevrouw [C] , verder [C] te noemen en haar dochter [D] uit een eerdere relatie.
6.16.
De man heeft daarnaast uit een eerdere relatie een zoon [E] die op 20 februari 2003 is geboren. De man is voor [E] onderhoudsplichtig.
6.17.
Nu de man niet met [C] is gehuwd of met haar als geregistreerd partner is verbonden, bestaat er geen wettelijke onderhoudsverplichting voor de man om bij te dragen in de kosten van [C] en [D] . De rechtbank houdt om die reden geen rekening met de door de man gestelde bijdragen die hij levert in de kosten van het levensonderhoud van [C] en haar dochter.
6.18.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden maart en april 2015 bedraagt het inkomen van de man € 1.700,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
6.19.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de inhouding WAO/Whk en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
6.20.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 1.518,- per maand.
6.21.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de draagkrachttabel op € 127,- per maand.
6.22.
Omdat de man zowel voor [B] als voor [E] onderhoudsplichtig is ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de man over beide kinderen naar rato van hun behoefte te verdelen. Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [B] bedraagt € 309,- per maand. Zoals hierna nader wordt overwogen bedraagt het aandeel van de man in de kosten van [E] € 100,- per maand. Een en ander betekent dat de man een draagkracht heeft om met een bedrag van (afgerond) € 96,- per maand om bij te dragen in de kosten van [B] (309/(309+100)*127). Voor [E] resteert een bedrag ad (afgerond) € 31,- (100/(309+100)*127) per maand.
De behoefte van [E]
6.23.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij maandelijks een bedrag ad € 100,- bijdraagt in de kosten van opvoeding en verzorging van [E] en dat de moeder van [E] een bijstandsuitkering geniet. Dit betekent dat de moeder van [E] niet kan bijdragen in de kosten van zijn levensonderhoud. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de behoefte van [E] € 145,- per maand bedraagt. Het had op de weg van de man gelegen om hiertoe relevante financiële bescheiden in het geding te brengen, waaruit zou volgen dat dit anders is.
De draagkracht van de vrouw
6.24.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
6.25.
De vrouw is gehuwd met [F] , uit welke relatie op [geboortedatum 2] [G] is geboren. Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van de vrouw in dat jaar € 8.405,-.
6.26.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
6.27.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 700,- per maand. Zoals hiervoor onder de behoefte is overwogen zal de rechtbank dit NBI verhogen met een aanspraak kindgebonden budget.
De rechtbank berekent het kindgebonden budget, uitgaande van het verzamelinkomen van de vrouw en [F] op € 59,- per maand. Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank daarom uit van een NBI van € 759,-. Gelet op de hoogte van dit inkomen stelt de rechtbank de draagkracht van de vrouw aan de hand van de draagkrachttabel op € 50,- per maand.
6.28.
Omdat de vrouw zowel voor [B] als voor [G] onderhoudsplichtig is ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de vrouw over beide kinderen naar rato van hun behoefte te verdelen, nu gebleken is dat de draagkracht van de vrouw onvoldoende is om volledig in de kosten van [B] en [G] te voorzien.
Het aandeel van de man, de vrouw en [F] in de kosten van [B] bedraagt € 309,- per maand. Zoals hierna nader wordt overwogen bedraagt het aandeel van de vrouw en [F] in de kosten van [G] € 290,- per maand. Een en ander betekent dat de vrouw een draagkracht heeft om met een bedrag van (afgerond) € 26,- per maand om bij te dragen in de kosten van [B] (309/(309+290)*50). Voor [G] resteert een bedrag ad € 24,- (290/(309+290)*50) per maand.
De behoefte van [G]
6.23.
Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedraagt € 759,- (inclusief kindgebonden budget) en van [F] , zoals hierna wordt overwogen, € 1.775,-. Gelet op de geldende tabellen bedraagt de behoefte van [G] dan € 290,-.
De draagkracht van [F]
6.24.
Omdat niet alleen de man en de vrouw maar ook [F] onderhoudsplichtig is jegens het kind van partijen zal de rechtbank ook een berekening van de draagkracht van [F] maken.
6.25.
Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van [F] in dat jaar € 27.535,-.
6.26.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van [F] houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. [F] heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
6.27.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van [F] op € 1.775,- per maand.
6.28.
De rechtbank berekent de draagkracht van [F] aan de hand van hiervoor vermelde formule op € 257,- per maand.
6.29.
Vast staat dat [F] onderhoudsplichtig is jegens [B] en [G]
6.30.
Gebleken is dat de draagkracht van [F] onvoldoende is om volledig in de kosten van [B] en [G] te voorzien. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de draagkracht van [F] te verdelen naar rato van de behoefte van [B] en [G] .
Het aandeel van de man, de vrouw en [F] in de kosten van [B] bedraagt € 309,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen bedraagt het aandeel van de vrouw en [F] in de kosten van [G] € 290,- per maand. Een en ander betekent dat [F] een draagkracht heeft om met een bedrag van (afgerond) € 133,- per maand om bij te dragen in de kosten van [B] (309/(309+290)*257). Voor [G] resteert een bedrag ad (afgerond) € 124,- (290/(309+290)*257) per maand.
De draagkrachtvergelijking
6.31.
Nu de gezamenlijke draagkracht van man, de vrouw en [F] van € 255,- (€ 96,- + € 26,- + € 133,-) per maand lager is dan het eigen aandeel van de ouders en [F] in de kosten van [B] van € 309,- per maand, ziet de rechtbank geen reden de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [B] op een lager bedrag vast te stellen dan zijn draagkracht toelaat, zijnde een bedrag ad € 96,-.
De aanvaardbaarheidstoets
6.32.
De man heeft geen beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets.
De zorgkorting
6.33.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de man regelmatig contact met [B] . De man heeft dan ook aanspraak op een zorgkorting. Partijen zijn ter zitting onderling een zorgkortingspercentage overeengekomen van 30. Nu het aandeel van de ouders en [F] in de kosten van [B] € 309,-,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 93,- per maand.
6.34.
Nu de draagkracht van de ouders onvoldoende is om volledig in het aandeel van de ouders en [F] in de kosten van [B] te voorzien, wordt het tekort aan draagkracht aan beide ouders en [F] voor een derde toegerekend. Voor de man betekent dit dat een derde van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 96 (draagkracht) minus (€ 93,- (zorgkorting) minus
€ 20,- (een derde van het tekort aan draagkracht, te weten € 309,- minus 250,-)= (afgerond) €23,- per maand. De rechtbank acht deze bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze bijdrage toewijzen.
De ingangsdatum
6.35.
De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet weersproken, zodat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal beslissen. Wel stelt de man dat er een tweetal alimentatieberekeningen opgesteld dienen te worden; één over de periode tot 9 oktober 2015 (uitspraak Hoge Raad) en één over de periode daarna. De man stelt dat de richtlijnen van de expertgroep zijn gewijzigd en dat hij daar redelijkerwijs geen rekening mee hoefde te houden. De rechtbank deelt dit standpunt van de man niet. Er waren verschillende geschilpunten tussen partijen. Eerst op dit moment wordt een berekening opgesteld, waarbij de rechtbank de op dit moment geldende richtlijnen van de expertgroep Alimentatienormen volgt. De vrouw heeft in haar verzoekschrift steeds een onderhoudsbijdrage van € 61,- per maand verzocht, zodat de man hier redelijkerwijs rekening mee had kunnen houden. Dat de wijze van berekenen inmiddels is aangepast, maakt dit niet anders. Bovendien is de op te leggen bijdrage niet wezenlijk anders.
De proceskosten
6.36.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.1.
belast de man met ingang van heden mede met het ouderlijk gezag over
[B] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ;
7.2.
wijzigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Almelo van 21 januari 2009 met ingang van heden en treft inzake het recht van de minderjarige [B] op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling:
de even weken zal [B] :
woensdag na school tot volgende morgen schooltijd, vrijdag na school, zaterdag en zondag tot 18.00 uur bij haar vader zijn;
de oneven weken zal [B] :
dinsdag na school, woensdag na school tot aan de volgende morgen schooltijd
bij de man zijn, alsmede de helft van de feestdagen en de vakanties;
7.3.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind:
[B], geboren te Enschede op [geboortedatum 1]
met ingang van 15 april 2015 op
€ 23,- (drie en twintig EURO)per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A. Flos en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.