Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verweerster],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer had een verzoek ingediend op basis van artikel 7:672 lid 9 BW en artikel 7:673 lid 1 BW, waarin hij vorderde dat de werkgever hem zou vergoeden voor een onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was sinds 1 september 1999 in dienst bij de werkgever en was arbeidsongeschikt geworden op 9 augustus 2013. Na twee jaar ziekte ontving hij een IVA-uitkering, maar ontving hij eind augustus 2015 een salarisstrook met de mededeling dat zijn dienstverband per 9 augustus 2015 zou zijn beëindigd. De werknemer betwistte deze beëindiging en stelde dat de werkgever onterecht had opgezegd zonder zijn instemming of toestemming van het UWV.
De werkgever, aan wie de werknemer zijn verzoek richtte, betwistte dat er sprake was van een onregelmatige opzegging en stelde dat de arbeidsovereenkomst niet was beëindigd. De werkgever voerde aan dat de werknemer administratief was afgemeld, maar dat dit niet betekende dat het dienstverband was beëindigd. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende bewijs had geleverd dat de werkgever het dienstverband daadwerkelijk had opgezegd. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever de werknemer juridisch in dienst hield, maar geen loon en premies meer hoefde te betalen na twee jaar ziekte.
De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, zowel voor de vergoeding wegens onregelmatige opzegging als voor de transitievergoeding. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. G.G. Vermeulen.