In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot omzetting van een faillissement naar een schuldsanering. De verzoeker, geboren in 1961 en thans wonende te [woonplaats], had op 20 april 2015 een verzoekschrift ingediend om zijn faillissement op te heffen en tegelijkertijd de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de zitting op 27 juli 2015, waar de verzoeker en zijn partner aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. De curator, mr. ing. M.S. de Waard, was ook aanwezig en heeft zijn bevindingen gepresenteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden. Dit werd onderbouwd door verschillende feiten, waaronder het niet melden van betalingsonmacht bij de belastingdienst, het niet tijdig deponeren van jaarstukken, en het onterecht inhouden van pensioenpremies van werknemers. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verzoeker tijdens zijn faillissement zijn inkomen niet aan de boedel heeft afgedragen, wat heeft geleid tot een achterstand van € 3.250,00.
Daarnaast bestond er gerede twijfel aan de saneringsgezindheid van de verzoeker, vooral gezien het feit dat hij een uitdeling in een ander faillissement op de rekening van zijn partner wilde laten overmaken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot omzetting van het faillissement naar schuldsanering afgewezen op grond van artikel 288 van de Faillissementswet.