ECLI:NL:RBOVE:2015:603

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
ak_14 _ 2864
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake een Persoonsgebonden Budget (PGB) en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Zwolle, en Achmea Zorgkantoor, vertegenwoordigd door mr. I. Punt. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen het besluit van Achmea Zorgkantoor, dat haar bezwaar niet ontvankelijk verklaarde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013, waarbij haar Persoonsgebonden Budget (PGB) was beëindigd en een terugvordering van € 36.251,89 was opgelegd. Eiseres stelde dat zij de besluiten nooit had ontvangen, omdat deze naar een verkeerd adres waren gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de besluiten niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt, waardoor de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt Achmea Zorgkantoor op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook de omstandigheden van de zaak in overweging moeten worden genomen. De rechtbank benadrukt dat er geen uitspraak wordt gedaan over mogelijke fraude door de zorgverlener van eiseres, maar dat het onterecht is om eiseres verantwoordelijk te houden voor de handelingen van haar zorgverlener. De rechtbank bepaalt dat de invordering van het teruggevorderde bedrag achterwege blijft tot zes weken na het nieuwe besluit op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Zwolle, eiseres,
en
Achmea Zorgkantoor, verweerder
gemachtigde mr. I. Punt.

Procesverloop

Bij besluit op bezwaar (het bestreden besluit) van 27 oktober 2014 heeft verweerder
het bezwaar van eiseres van 12 september 2013 en 24 september 2014 niet ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft hiertegen op 6 november 2014 beroep ingesteld. Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Eiseres is verschenen bijgestaan door M. van der Velde. Voor verweerder waren mr. Punt alsmede C. Hartman
en G. Bakker aanwezig.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 2 april 2013 heeft verweerder het Persoonsgebonden budget (PGB) van eiseres per 2 april 2013 beëindigd en geoordeeld dat het teveel betaalde bedrag van eiseres wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft verweerder het PGB voor 2012 vastgesteld en een bedrag van € 36.251,89 van eiseres teruggevorderd.
1.2
Bij brief van 4 september 2013 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het
nog openstaande saldo PGB van € 38.979,62. Eiseres heeft hiertegen op 12 september 2013 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 september 2014 heeft eiseres aanvullend bezwaar gemaakt.
1.3
Bij het bestreden beluit heeft verweerder overwogen, dat de brief van 4 september 2013 geen besluit is en dat het bezwaar geacht wordt te zijn gericht tegen de besluiten van
2 april 2013 en 20 mei 2013.
Het bezwaar tegen die besluiten is te laat, aldus verweerder. Niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft daarom het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
2 In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
2.1
Eiseres stelt dat zij de besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013 nimmer heeft ontvangen. Deze besluiten zijn verzonden naar de [adres 1] te Zwolle. Zij kent dit adres niet en heeft er nooit gewoond. De brief van 4 september 2013 was gericht aan de [adres 2] te Zwolle. Daar woont zij sinds 4 mei 2012. Direct na ontvangst van die brief heeft zij bezwaar gemaakt.
2.2
Zij vertelt dat zij vanaf 16 oktober 2009 is begeleid door de jeugdreclassering.
Per 26 april 2010 is zij gaan wonen bij [naam 3] Zwolle. Zij krijgt ambulante behandeling op het gebied van financiën en praktische zaken bij het wonen.
2.3
Zij geeft aan dat zij vanaf 26 april 2010 gewoond heeft in een woning aan de [adres 3] Zwolle. Daarna van mei 2011 tot 4 mei 2012 in een woning op [adres 4] te Heino.
Per 4 mei 2012 is zij zelfstandig gaan wonen aan de [adres 2] te Zwolle.
Zij heeft niet aan de [adres 5] Zwolle gewoond en ook niet aan de [adres 6]
Zwolle.
De inschrijving bij de gemeente Zwolle op het adres [adres 1] is buiten haar om gebeurd door haar begeleider bij [naam 3] Zij overlegt ter zitting een afschrift van het adreswijzigingsformulier waaruit dit blijkt. Zij had geen weet van dit adres.
Zij heeft zich direct na de verhuizing naar de [adres 2] te Zwolle op dat adres
bij de gemeente ingeschreven.
2.4
Zij brengt naar voren, dat zij tot de eerste maanden van 2012 een vorm van begeleiding heeft gehad van [naam 3] Per 4 mei 2012 is zij zelfstandig gaan wonen en heeft zij de periode [naam 3]afgesloten. Vanwege de brief van 4 september 2013 heeft zij weer contact opgenomen met [naam 3]
2.5
Zij vertelt dat zij bij aanvang van het begeleid wonen in 2010 een machtiging heeft getekend waarmee [naam 3]een bankrekening op haar naam kon openen. Zij heeft toen ook haar DigiD aan [naam 3]gegeven. De bankrekening is altijd in het volledige beheer geweest van haar begeleider bij [naam 3] Zij geeft aan zelf geen transactie te hebben uitgevoerd op deze rekening, de pasjes niet te hebben gezien en de rekening zelf nimmer in beheer te hebben gehad.
2.6
Onder de verantwoordingsformulieren PGB 2012 van 29 augustus 2012 en 1 februari 2013 staat wel haar naam, maar zij heeft die formulieren niet gezien en getekend.
2.7
Zij heeft aanmaningen van de gemeentelijke belastingen gehad op adressen aan de [adres 8] [adres 10] maar daar heeft ze nooit gewoond. Die aanmaningen heeft zij aan [naam 3]doorgestuurd.
2.8
Verweerder zet daartegenover dat de besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013
zijn gezonden aan het laatste bekende adres van eiseres. Verweerder wijst erop dat eiseres
in strijd met haar verplichting haar juiste adres sinds 4 mei 2012 niet aan verweerder heeft gemeld.
2.9
Verweerder heeft op 4 juli 2011 een adreswijziging van eiseres ontvangen naar het adres [adres 7]1-135 te Zwolle.
Toen post aan dit adres retour kwam heeft verweerder in januari 2012 de GBA geraadpleegd.
Daaruit kwam [adres 1] te Zwolle als adres van eiseres naar voren.
210 Sindsdien heeft verweerder de post aan eiseres verstuurd naar dit adres en op die post zijn ook reacties gekomen.
Verweerder wijst erop dat onder de verantwoordingsformulieren PGB 2012 van 29 augustus 2012 en 1 februari 2013 de naam en handtekening van eiseres staan. Er is geen onderzoek gedaan of dit mogelijk valse handtekeningen zijn.
2.11
Verweerder heeft een tweede raadpleging gedaan in de gemeentelijke administratie. Daaruit is toen het adres [adres 2] te Zwolle naar voren gekomen. Daarom is de brief van 4 september 2013 naar dat adres gestuurd.
2.12
Verweerder noemt verder dat eiseres in het gesprek op 30 september 2014 met het team speciale zaken heeft verteld dat zij aanmaningen van de gemeentelijke belastingen heeft gehad op het adres aan de Pletterstraat.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
De rechtbank merkt vooraf op het onbegrijpelijk te vinden dat in een zaak als deze
de besluitvorming op bezwaar ruim dertien maanden heeft geduurd zonder dat daarvoor
– naar verweerder ter zitting heeft aangegeven – een bijzondere reden aanwezig was.
3.2
De vraag is of de besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013 op juiste wijze bekend zijn gemaakt.
Verweerder heeft die besluiten gestuurd naar het laatst bij hem bekend adres van eiseres, zijnde [adres 1] te Zwolle. Dat adres is verweerder gebleken bij een GBA-raadpleging in januari 2012.
Maar naar het zich laat aanzien was dit niet meer het adres waarop eiseres ten tijde van de besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013 bij de gemeente stond ingeschreven. Eiseres stelt dat zij zich direct na de verhuizing op 4 mei 2012 naar de [adres 2] te Zwolle op dat adres bij de gemeente heeft ingeschreven.
Bij een tweede raadpleging van de GBA (BRP) door verweerder is dat laatste adres ook gebleken. In het verweerschrift geeft verweerder aan dat die tweede raadpleging eind 2012 heeft plaatsgevonden, ter zitting heeft verweerder dat gewijzigd in september 2013.
Verweerder kan echter geen duidelijkheid geven over de datum met ingang waarvan eiseres is ingeschreven op het adres [adres 2]. In bezwaar is dat niet onderzocht.
Aannemelijk is dat het adres [adres 1] te Zwolle in werkelijkheid nimmer het adres
van eiseres is geweest.
Eisers zegt zelf dat zij daar nooit heeft gewoond. De inschrijving op dat adres in de GBA is buiten haar om gegaan, aldus eiseres.
Uit het door eiseres overlegde adreswijzigingsformulier van de gemeente Zwolle blijkt dat
tot deze adreswijziging door [naam 3]is verzocht op 30 mei 2011. De mutatie is per 9 juni 2011 doorgevoerd.
Deze mutatie werpt overigens een vreemd licht op de adreswijziging die op 29 juni 2011 is gedaan aan verweerder naar het adres [adres 7]1-135 te Zwolle. Datzelfde geldt voor de niet doorgevoerde adreswijziging naar postbus 1513 te Zwolle waarom op 16 oktober 2012
is verzocht.
Dat er zou zijn gereageerd op post aan eiseres op het adres [adres 1] te Zwolle, maakt nog niet dat dit haar adres zou zijn per 2 april 2013 en 30 mei 2013 (de data van de primaire besluiten). Het kan zijn dat [naam 3]dit adres gebruikte buiten eiseres om.
Dat eiseres aanslagen heeft ontvangen van gemeentelijke belastingen op de adressen aan
de [adres 7]en Pletterstraat is ook niet doorslaggevend, omdat dit verband zou kunnen houden met haar inschrijving bij de gemeente op die adressen.
Naar het zich laat aanzien kent de bekendmaking van de besluiten van 2 april 2013 en 30 mei 2013 gebreken in die zin dat deze besluiten – naar in bezwaar bij onderzoek had kunnen blijken – niet naar het GBA (BRP) adres van eiseres zijn gezonden, noch naar een adres waar zij woonde of had gewoond.
Dit betekent dat, gelet op artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
de besluiten niet eerder in werking zijn getreden, dan toen zij aan eiseres bekend zijn geworden, naar aanleiding van haar reactie op de brief van 4 september 2013. Het bezwaar
is dan niet te laat zijn ingediend.
Bij het voorgaande wordt eiseres gevolgd in haar stelling dat zij zich vlak na de verhuizing naar de [adres 2] te Zwolle op 4 mei 2012 op dat adres heeft ingeschreven bij de gemeente. Precieze informatie ontbreekt daarover.
3.3
Maar het vorenstaande leidt in ieder geval tot het oordeel dat de termijnoverschrijding – voor zover daarvan sprake is – verschoonbaar is.
Eiseres heeft aannemelijk gemaakt, dat zij niet eerder dan 4 september 2013 op de hoogte was van het bestaan van de besluiten van 2 april 2013 en 20 mei 2013. Het eerste bezwaar is 12 september 2013 en daarmee tijdig.
Eiseres heeft – naar eigen zeggen – in volle vertrouwen het beheer van de PGB-gelden en
de contacten met verweerder overgelaten aan [naam 3] Met de verhuizing op 4 mei 2012 naar de [adres 2] te Zwolle ging ze zelfstandig wonen en was periode [naam 3]voor haar afgesloten. In het licht van het voorgaande heeft ze van deze verhuizing niet zelfstandig melding gemaakt bij verweerder. Dit kan haar naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding gegeven alle omstandigheden van dit geval niet worden aangerekend.
3.4
Het beroep is gegrond. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.
3.5
Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen waarop inhoudelijk op het bezwaar wordt ingegaan.
Daarbij dient er gelet op artikel 7:11 van de Awb sprake te zijn van een volledige heroverweging, Daarbij speelt niet alleen een toets aan de (formele) rechtmatigheid,
maar dient ook beoordeeld te worden of de besluitvorming van verweerder gelet op alle omstandigheden van dit geval opportuun is.
De rechtbank wijst erop, dat verweerder in de zaak [naam 2] geconcludeerd tot “fraude door [naam 3]bewezen”. Met nadruk stelt de rechtbank zelf geen uitspraak te doen of en in hoeverre er sprake is geweest van fraude in deze zaak. Daarvoor ontbreekt het inzicht.
Wel komt het de rechtbank zeer ongelukkig en wrang voor, dat verweerder de door hem geconstateerde fraude neerlegt bij eiseres met verwijzing van eiseres naar de mogelijkheid van een civiele procedure tegen [naam 3]die toch bezwaarlijk van haar kan worden verwacht, terwijl uit oogpunt van opportuniteit wellicht een rechtsactie van verweerder meer voor de hand ligt.
Verweerder verwijst dan wel naar de formele verantwoordelijkheid van eiseres voor haar PGB-budget, maar eiseres is iemand die met inschakeling van de jeugdreclassering is geïndiceerd voor hulp bij financiën en praktische zaken en die voor begeleid wonen bij
[naam 3]als zorgverlener is terechtgekomen en die alleen al gelet op die indicatie bezwaarlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor een optreden van die zorgverlener zoals verweerder dat heeft vastgesteld.
3.6
Verweerder heeft ter zitting aangegeven vooralsnog niet tot invordering over te gaan.
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van het vijfde lid van artikel 8:72 van de Awb
te bepalen, dat de invordering in ieder geval achterwege blijft tot zes weken nadat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 oktober 2014;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder niet overgaat tot invordering van het bedrag
van € 38.979,62 (besluit 30 mei 2013) of een deel daarvan tot zes weken nadat een nieuw besluit op bezwaar is genomen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad € 45.00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.