ECLI:NL:RBOVE:2015:708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
08/955411-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en beoordeling van schuld

Op 11 februari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een auto betrokken was bij een verkeersongeval op 7 juni 2014 in Den Ham, gemeente Twenterand. Bij dit ongeval kwam een fietser, mevrouw [slachtoffer], om het leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig was aan een misdrijf, maar dat hij wel een verkeersfout heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verkeersfout niet zodanig was dat deze als een misdrijf kon worden gekwalificeerd, maar als een overtreding. De rechtbank heeft de omstandigheden van het ongeval in overweging genomen, waaronder de snelheid van de verdachte en het gedrag van het slachtoffer. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 40 à 45 kilometer per uur en heeft geprobeerd een aanrijding te voorkomen door uit te wijken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn snelheid niet voldoende had aangepast aan de situatie, wat leidde tot de conclusie dat hij het subsidiair tenlastegelegde had begaan, namelijk een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 500,-, rekening houdend met de ernst van de verkeersfout en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955411-14
Datum vonnis: 11 februari 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.J. Wiegant en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. Withaar-Weijns, advocaat te Urk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 juni 2014 in de gemeente Twenterand, primair als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor fietser [slachtoffer] werd gedood. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte op genoemde datum in de gemeente Twenterand de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht waardoor hij in aanrijding is gekomen met fietser [slachtoffer].
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Den Ham, gemeente Twenterand,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Seat), daarmede rijdende over de weg, de Daarleseweg (komende
uit de richting van Den Ham en gaande in de richting van Wierden), ter hoogte
van een in die weg gelegen oversteekplaats voor (brom)fietsen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend
en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
aldaar op die weg heeft gereden met een snelheid van ongeveer 58 á 63 km/u, in
elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid
van 50 km/u, en/of
(daarbij) een tweetal (in dezelfde rijrichting als verdachte) rijdende
fietsers op het paralel aan die Daarleseweg lopende vrijliggend fietspad,
(tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) bij het naderen van die oversteekplaats voor (brom)fietsen zijn
snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast
(aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een
fietser, die vanaf dat vrijliggend fietspad die oversteekplaats voor
(brom)fietsen was opgereden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd
gedood;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Den Ham, gemeente Twenterand, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Seat), daarmede rijdende over
de weg, de Daarleseweg (komende uit de richting van Den Ham en gaande in de
richting van Wierden), ter hoogte van een in die weg gelegen oversteekplaats
voor (brom) fietsen,
aldaar op die weg heeft gereden met een snelheid van ongeveer 58 á 63 km/u, in
elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid
van 50 km/u, en/of
(daarbij) een tweetal (in dezelfde rijrichting als verdachte) rijdende
fietsers op het paralel aan die Daarleseweg lopende vrijliggend fietspad,
(tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) bij het naderen van die oversteekplaats voor (brom)fietsen zijn
snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast
(aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een
fietser, die vanaf dat vrijliggend fietspad die oversteekplaats voor
(brom)fietsen was opgereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en wordt veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde tot een geldboete van € 750,-.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voorwaardelijk wordt ontzegd voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de snelheidsmeting in het kader van de verkeersongevalsanalyse niet zodanig heeft plaatsgevonden dat de conclusie dat verdachte te hard zou hebben gereden als betrouwbaar kan gelden.
Het subsidiair tenlastegelegde kan echter wel worden bewezen nu verdachte de fietsster weliswaar heeft gezien, maar zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast om adequaat te kunnen reageren.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat haar cliënt integraal moet worden vrijgesproken omdat het ongeval hem in het geheel niet kan worden verweten en er evenmin sprake is geweest van een evidente vorm van hinder of gevaar.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 7 juni heeft in Den Ham (gemeente Twenterand) een aanrijding plaatsgevonden tussen verdachte als bestuurder van een personenauto en fietsster [slachtoffer], ten gevolge waarvan laatstgenoemde om het leven is gekomen.
Volgens het proces-verbaal van de verkeersongevalsanalyse reed verdachte over de hoofdrijbaan van de Daarleseweg, gelegen binnen de bebouwde kom van Den Ham, komende uit de richting van Den Ham en gaande in de richting Wierden. In dezelfde richting reden over het vrij van de rijbaan liggende fietspad twee bestuurders van elektrische fietsen met trapondersteuning. Ter hoogte van perceel Daarleseweg [nummer] is een oversteekplaats voor fietsers gelegen, gemarkeerd door witte strepen op de weg. Op deze oversteekplaats zijn de beide bestuurders van de fietsen de rijbaan van de Daarleseweg opgereden, waarbij de eerste fiets (bestuurd door de echtgenoot van het latere slachtoffer), gelijk naar rechts is gereden op de hoofdrijbaan. Het latere slachtoffer, [slachtoffer], is echter de oversteekplaats verder opgereden. [slachtoffer] heeft daarbij geen voorrang verleend aan de voor haar van links over de voorrangsweg naderende verdachte. Verdachte heeft nog geprobeerd, door naar links te sturen, een aanrijding met [slachtoffer] te voorkomen, hetgeen niet lukte. Door de aanrijding bekwam [slachtoffer] ernstig hoofdletsel en overleed ter plaatse aan haar verwondingen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de beide fietsers had opgemerkt op het fietspad. Hij zag dat de man (de rechtbank begrijpt: de eerste fietser, te weten de echtgenoot van [slachtoffer]) rechtdoor over de hoofdrijbaan fietste in plaats van over te steken. Hierop reageerde verdachte door vanuit een snelheid van ongeveer 40 à 45 kilometer per uur het gas los te laten en uit te wijken naar links. Verdachte verklaarde te zijn gefocust op de man. In zijn beleving schoot de vrouw (de rechtbank begrijpt: mevrouw [slachtoffer]) ineens voor hem langs.
Bij verdachte in de auto bevond zich op de passagiersstoel getuige [getuige]. Zij verklaarde onder meer dat verdachte rond de 45 kilometer per uur reed en dat verdachte hard heeft geremd om een aanrijding te voorkomen.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een verkeersfout die schuld in de zin van artikel 6 dan wel gevaar of hinder als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander is komen te overlijden. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt mede in dat een bestuurder zijn voertuig en gedrag aanpast aan de omstandigheden ter plaatse.
De rechtbank stelt voorop dat de conclusie zoals die is gevolgd uit de verkeersongevalsanalyse inhoudende dat verdachte te hard zou hebben gereden, als onvoldoende betrouwbaar ter zijde moet worden gelegd. Bij de snelheidsmeting is immers uitgegaan van een aangenomen remvertraging, zoals die volgens ervaringsregels zou gelden voor een soortgelijke auto. Hierbij hanteert men een zodanige marge, dat niet kan worden gezegd dat verdachte in ieder geval harder dan de toegestane maximum snelheid heeft gereden. Daarom kan deze berekende remvertraging niet dienen tot bewijs. Dit klemt te meer nu in de gegeven situatie de daadwerkelijke remvertraging gemeten had kunnen worden, indien de apparatuur juist zou zijn ingesteld. De rechtbank gaat er, gelet op de verklaringen van verdachte en de getuige over de gereden snelheid, daarom van uit dat verdachte de ter plaatse geldende wettelijke snelheidslimiet van 50 kilometer per uur in acht heeft genomen.
De rechtbank beziet dit bovendien tegen de achtergrond van de verkeersgedraging van het overleden slachtoffer, die zonder voorrang te verlenen de rijbaan overstak en het feit dat de fietsoversteekplaats slechts werd gemarkeerd door witte strepen op de hoofdrijbaan.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verdachte een zodanige verkeersfout heeft gemaakt dat moet worden gezegd dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, of onoplettend heeft gereden. De rechtbank concludeert daarom dat geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Dat neemt niet weg dat verdachte, indachtig het bepaalde in artikel 19 van het RVV 1990, zijn snelheid nog meer en/of tijdiger had moeten aanpassen aan de situatie ter plaatse en wel zodanig dat hij in staat zou zijn geweest zijn auto tot stilstand te brengen over de afstand waarover hij de weg goed kon overzien. Uit de aanrijding zelf blijkt dat verdachte die verkeersregel heeft overtreden en tevens dat hij, los van het verkeersgedrag van mevrouw [slachtoffer], gevaar op de weg heeft veroorzaakt, zodat niet kan worden gezegd dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. De gedraging van verdachte leidt daarmee tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, te weten overtreding van artikel 5 WVW 1994.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2014 te Den Ham, gemeente Twenterand, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Seat), daarmede rijdende over de Daarleseweg (komende uit de richting van Den Ham en gaande in de richting van Wierden), ter hoogte van een in die weg gelegen oversteekplaats voor (brom) fietsen,
daarbij een tweetal (in dezelfde rijrichting als verdachte) rijdende
fietsers op het parallel aan die Daarleseweg lopende vrij liggend fietspad,
(tijdig) heeft waargenomen, en
daarbij in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, envervolgens in aanrijding is gekomen met een fietsster, die vanaf dat vrij liggend fietspad die oversteekplaats voor (brom)fietsen was opgereden,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 5 en 177 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
overtreding van artikel 5 WVW 1994.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg van dat verkeersongeval is mevrouw [slachtoffer] overleden. Zij is 75 jaar geworden. Een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, zal dit verlies niet ongedaan kunnen maken.
Strafoplegging dient bovendien te geschieden, niet alleen met inachtneming van de, in dit geval zeer ernstige, gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte.
In deze zaak acht de rechtbank niet bewezen dat de verkeersfout een misdrijf oplevert en moet er in de strafmaat rekening mee worden gehouden dat een verkeersfout in de vorm van een overtreding is gemaakt. De rechtbank benadrukt dat dit niet afdoet aan de erkenning van het grote verlies dat de nabestaanden door het overlijden van mevrouw [slachtoffer] als gevolg van ongeval lijden. Ook verdachte heeft van dit besef tijdens de behandeling ter terechtzitting blijk gegeven.
Als uitgangspunt bij de strafoplegging dient te worden gekeken naar hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking de verklaring van de werkgever van verdachte waarin is aangegeven dat verdachtes rijbevoegdheid onmisbaar is voor de vervulling van zijn functie.
Gelet op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, het beperkte verwijt dat verdachte kan worden gemaakt en ten slotte verdachtes reflectie op het ongeval, zoals door hem ter zitting verwoord, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,-.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding:
overtreding van artikel 5 WVW 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot het betalen van een
  • bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
Mr. Aksu is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05OD-2014058176. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2015 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2014 reed ik als bestuurder van een personenauto in Den Ham. Ik reed met 40 à 45 kilometer per uur rechtdoor over de Daarleseweg en zag toen twee fietsers op het fietspad rechts van de hoofdrijbaan. De eerste fietser, een man, ging – in plaats van via de oversteekplaats voor fietsers – rechtdoor over de weg. Hij maakte me in verwarring. Ik minderde vaart door het gas los te laten en week uit naar links. De tweede fietser, de vrouw, schoot ineens voor me langs.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van 7 juni 2014 (pag. 18 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat er een oversteekpunt was voor fietsers, ik zag dat aan de witte lijnen op de weg.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van 7 juni 2014 (pag. 11 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2014 rond 14:45 uur zat ik voorin op de passagiersstoel bij mijn vriend, [verdachte]. Ik zag op ongeveer 50 meter afstand de fietsers, en zo ook de vrouw die mijn vriend heeft aangereden, voor het eerst. Ik zag dat er voor ons een soort van oversteekmogelijkheid was gemaakt voor fietsers. Ik zag dat de man van het stel nadat hij de weg opgedraaid was direct parallel met de weg ging fietsen. Dit deed hij aan de rechterkant van de weg. Ik zag dus dat hij zich op het weggedeelte bevond waar alleen auto’s mogen rijden en niet meer op het fietspad.
Vervolgens zag ik dat de vrouw van het stel, die ongeveer twee meter van de man fietste, de weg overstak. Ik zag dat mevrouw recht vooruit keek en de weg overstak. Ik schat in dat we rond de 45 kilometer per uur reden. Op het moment dat de vrouw net voorbij de as van de weg was, dus zich op de linkerhelft van de weg bevond, raakte onze auto haar. We raakten haar met de voorbumper, aan de rechterzijkant van de auto. Ik zag dat we mevrouw zelf aan haar linkerzijkant raakten. Voor zover ik kon voelen heeft mijn vriend heel hard geremd, ook zag ik hem nog naar links sturen om de fietser te ontwijken.
4.
Een proces-verbaal van de Dienst VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) van 30 juli 2014, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op pagina 4:
De bestuurder van de Seat heeft daarmee gereden over de hoofdrijbaan van de
Daarleseweg, gelegen binnen de bebouwde kom van Den Ham, gemeente Twenterand,
komende uit de richting van Den Ham en gaande in de richting Wierden.
In dezelfde richting reden over het vrij liggende fietspad de bestuurders van de RIH fietsen
(elektrische fietsen met trapondersteuning). Ter hoogte van perceel Daarleseweg [nummer] is een
oversteekplaats voor fietsers gelegen. Op deze oversteekplaats zijn de beide bestuurders
van de fietsen de rijbaan van de Daarleseweg opgereden, waarbij de eerste fiets
(bestuurd door de echtgenoot van het latere slachtoffer), gelijk naar rechts is gereden op de
hoofdrijbaan, mogelijk vanwege de van links van nabij naderende Seat. Het latere slachtoffer
is echter de oversteekplaats verder opgereden. De bestuurder van de Seat heeft nog, door
naar links te sturen, getracht een aanrijding met deze fietsbestuurster te voorkomen, hetgeen niet is gelukt.
Op pagina 6:
Foto 1.
De rechtbank heeft op deze foto waargenomen dat de oversteekplaats voor fietsers (enkel) met witte strepen is gemarkeerd op de hoofdrijbaan.
Op pagina 26:
Het zicht ter plaatse is onbelemmerd en goed.