ECLI:NL:RBOVE:2015:946

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14/2875
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding Lidl-filiaal in Ootmarsum

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan Lidl Nederland GmbH voor de uitbreiding van een supermarkt aan De Meijerij 6 te Ootmarsum. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, ongegrond. De eiser stelde dat de uitbreiding van de supermarkt zou leiden tot onveilige situaties en overlast in de omgeving, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt en dat het beroep ontvankelijk was. De rechtbank onderzocht de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning en concludeerde dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, met uitzondering van de verplaatsing van het laad- en losdock, die in strijd was met de bestemming 'Groen'. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, omdat de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding niet significant waren. De rechtbank wees erop dat de verkeerssituatie ter plekke was aangepast om de veiligheid van het bevoorradend verkeer te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren voor het weigeren van de omgevingsvergunning en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2875

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder,

als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: Lidl Nederland GmbH, te Huizen,
gemachtigde: mr. D.H. Nas.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan belanghebbende omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het Lidl-filiaal aan De Meijerij 6 te Ootmarsum, kadastraal bekend Ootmarsum, sectie A, nummer 04035.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift onder toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met procedurenummer AWB 14/2874.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2]. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. Het project voorziet in verlenging van het Lidl-filiaal aan de oostzijde, richting de Moerbekkenweg, met 2,6 meter, de realisatie van een kantine op de te realiseren eerste verdieping aan de westzijde van het pand en de verplaatsing van het laad- en losdock en het magazijn naar de noordzijde. Het vloeroppervlakte van het Lidl-filiaal wordt met 334 m2 uitgebreid (van 906 m2 naar 1240 m2)
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3. Ter zitting is aan de hand van een plattegrond komen vast te staan dat de woning van eiser zich op een afstand van circa 100 meter bevindt van het Lidl-filiaal waarop het vergunde bouwplan ziet en dat eiser vanuit zijn appartement zicht heeft op de betreffende supermarkt. Anders dan verweerder, is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser belanghebbende is bij het bestreden besluit en het beroep van eiser ontvankelijk is, zodat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het beroep.
4. Eiser stelt dat het in het kader van de leefbaarheid van Ootmarsum gewenst is om de Denekamperstraat vrachtwagenluw te maken en in dat kader het bevoorradingsverkeer van de twee supermarkten gevestigd aan De Meijerij, waaronder de Lidl, via de in-/uitrit (hierna: de doorsteek) richting Rondweg dwingend voor te schrijven. Verder stelt eiser dat het uitrijden van het nieuwe laad- en losperron van de Lidl voor levensgevaarlijke situaties gaat zorgen.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het beroep van eiser reeds niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De door eiser gestelde onveiligheid en overlast vanwege het bestreden besluit zijn terug te voeren op een goed woon- en leefklimaat van eiser.
6. Niet in geschil is dat het project voor wat betreft de verplaatsing van het magazijn en het laad- en losdock naar de noordzijde, in strijd is met de ter plekke geldende bestemming “Groen” ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Ootmarsum overige gebieden”. Ingevolge de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor onder meer groenvoorzieningen en mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Het project is voor het overige in overeenstemming met het bestemmingsplan, zodat verweerder de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding van het vloeroppervlak van de Lidl niet in de belangenafweging hoefde mee te nemen.
7.1
In de ruimtelijke onderbouwing van de bestreden vergunningverlening heeft verweerder gemotiveerd waarom niet wordt overgegaan tot het instellen van een vrachtverkeerverbod met betrekking tot het inrijden vanaf de zuidkant van het gebied of het verplichten het gebied altijd via de noordzijde te benaderen. Aangegeven is dat aan de Meierij meerdere winkels en bedrijven liggen die bevoorraad worden en het niet alleen gaat om Lidl en Albert Heijn. Daarnaast moeten ook andere diensten, zoals de afvalinzameling, het glasbakken legen, de pakjesbezorgers etcetera, het gebied kunnen inrijden.
7.2
De rechtbank kan verweerder hierin volgen, nu gesteld noch gebleken is dat door de bestreden afwijking van het bestemmingsplan er sprake is van een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen of wijziging in de verkeerssituatie ter plekke, dat verweerder in verband met de veiligheid en leefbaarheid in redelijkheid hiervoor geen vergunning had kunnen verlenen, zonder dwingend voor te schrijven dat het bevoorradingsverkeer van de Lidl gebruik maakt van de doorsteek richting Rondweg.
7.3
De rechtbank stelt daarbij vast dat de doorsteek richting Rondweg reeds langer bestaat. Ook eisers stelling, dat het vrachtverkeer uit het centrum van Ootmarsum geweerd dient te worden en het bevoorradingsverkeer van winkelcentrum De Meijerij verplicht dient te worden gebruik te maken van de doorsteek richting Rondweg, staat los van de bestreden uitbreiding van de Lidl aan de noordzijde waarvoor verweerder in afwijking van het bestemmingsplan vergunning heeft verleend.
Overigens heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven Lidl en Albert Heijn te willen aanraden zoveel als mogelijk gebruik te maken van de in/uitrit aan de noordzijde en dat Lidl er zelf ook de voorkeur aan geeft gebruik te maken van de doorsteek richting Rondweg. Volgens de gemachtigde van belanghebbende ter zitting worden chauffeurs van het bevoorradend vrachtverkeer geïnstrueerd om gebruik te maken van de doorsteek naar de Rondweg.
7.4
Ter zitting is verder gebleken dat de verkeerssituatie ter plekke is aangepast om het bevoorradend vrachtverkeer veilig te kunnen laten keren bij het benaderen en het wegrijden van het laad- en losdock.
8. De rechtbank is gelet op dat wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
9. Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van het bouwplan sprake is van enige grond voor weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. Verweerder heeft dan ook terecht besloten om ten behoeve van de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.