ECLI:NL:RBOVE:2016:1067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
C/08/182897 / KG ZA 16-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een trekker en retentierecht in kort geding

In deze kort gedingprocedure vordert eiser, een particulier, de afgifte van zijn Volvo trekker van gedaagde, een besloten vennootschap, op straffe van een dwangsom. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst betreffende het spuiten van de trekker, en dat gedaagde geen recht heeft op het retentierecht dat zij inroept wegens een openstaande factuur. Gedaagde voert verweer en stelt dat zij de werkzaamheden conform de overeenkomst heeft uitgevoerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat gedaagde in gebreke is gebleven en dat gedaagde recht heeft op het retentierecht. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/182897 / KG ZA 16-61
Vonnis in kort geding van 22 maart 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.J.A.M. Bots te Breukelen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bisschop te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 2 producties
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met 12 producties
  • het faxbericht van [gedaagde] van 4 maart 2016 met productie 13
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft zich in juli 2014 tot [gedaagde] gewend teneinde de door hem aangeschafte, gebruikte trekker van het merk Volvo, type FH 500, met [kenteken] , te laten spuiten in de kleuren rood metallic en parelmoer. [gedaagde] heeft hiervoor een prijsopgave gedaan van € 7.850,00 exclusief btw.
2.2.
[eiser] heeft in september 2014 prijsopgave gevraagd voor meerwerk aan de trekker, waarvoor [gedaagde] bij e-mailbericht van 24 september 2014 aan [eiser] een aanvulling op de eerdere offerte heeft gestuurd met het verzoek om aan te geven welke werkzaamheden aan meerwerk zouden moeten worden uitgevoerd.
2.3.
Dat heeft ertoe geleid dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan voor het uitvoeren van de onder randnummer 2 van de dagvaarding opgesomde werkzaamheden met als vermelde kosten daarvan een bedrag van € 12.810,00 exclusief BTW, ofwel € 15.500,10 inclusief BTW. In dit bedrag is tevens het hiervoor onder 2.1 genoemde bedrag van de eerste prijsopgave begrepen.
2.4.
De overeengekomen werkzaamheden omvatten:
“Volvo rood metallic en parelmoer spuiten € 7850,= Excl. BTW
Zonneklep boutjes rechterzijde strakmaken € 140,= Excl. BTW
Bullbar stralen en spuiten € 950,= Excl. BTW
Frame koppelsschotel stralen, schooperen en spuiten 850,= Excl. BTW
Strakmaken cabine tussen gelast deel en div. deuken strakmaken puntjes in handgrepen,
sideskirts div. delen dichtmaken, strakmaken € 1750,= Excl. BTW
Spoilerstangen spuiten € 440,= Excl. BTW
Aircokappen incl. kopjes van de bouten, stekkerblok, traanplaten en div. extra onderdelen
spuiten € 830,= Excl. BTW”.
2.5.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden in december 2014 uitgevoerd. Vervolgens heeft [eiser] diezelfde maand de trekker bij [gedaagde] opgehaald om die naar een interieurbouwer te brengen.
2.6.
Bij het ophalen van de trekker heeft [eiser] geconstateerd dat de lak dof was, dat de bullbar rood was gespoten in plaats van zwart, dat was nagelaten het logo van de onderneming van [eiser] op de auto aan te brengen en dat op het aanwezige chroom spuitnevel zichtbaar was.
2.7.
Eind april 2015 heeft [eiser] de trekker teruggebracht naar [gedaagde] .
Op 4 mei 2015 hebben [eiser] en [gedaagde] besproken welke werkzaamheden nog aan de trekker uitgevoerd zouden worden. In een e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiser] van 13 mei 2015 bevestigt [gedaagde] hetgeen tussen hen is overeengekomen. Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Hallo [eiser] ,
Wij hebben een gesprek gehad op 4-05, op basis van dit gesprek zijn wij het volgende overeengekomen:
(…)
Bullbar in verkeerde kleur, is wat [eiser] betreft prima.
Gereedschap luik steunen en rand (inwendig) nog blauw, zwart maken rand, steunen rood.
Zwarte randen en grille polijsten/poetsen.
Zijspoilers schraal poetsen.
Chromen delen grille zitten deuken in, niet door VPG
Bult in kunststof onder raam, niet door VPG
Bestuurderszijde knipperlicht kapje doorschijnend, spuiten (Check die andere ook even)
Toplichten, rode verf op rubbers, afwerken.
Afgesproken met [eiser] dat na reparatie een evaluatie plaatsvindt, na tevredenheid betaling van factuur voor oplevering truck. Er is besloten geen korting toe te kennen.
(…)”
2.8.
Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de trekker op 18 mei 2015 zou ophalen bij [gedaagde] . Omdat [gedaagde] op die dag het verzoek van [eiser] om de trekker uit een bedrijfsgebouw naar buiten te rijden heeft afgewezen, heeft [eiser] de trekker niet meegenomen.
2.9.
[eiser] heeft de trekker op 22 mei 2015 doen inspecteren door [L] van Hanselman Expertise te Arnhem (hierna te noemen: Hanselman), die daarvan op de datum van 12 juni 2015 rapport heeft opgemaakt, overgelegd als productie 2 bij de dagvaarding.
Dit rapport vermeldt (onder meer):
Bevindingen
(…)
Belanghebbende was niet tevreden over de door het carrosseriebedrijf(onjuiste aanduiding, bedoeld is [gedaagde] , Vzr.)
verrichte de werkzaamheden. Vooral het spuitwerk liet gezien de door belanghebbende gewenste kwaliteit te wensen over.
Geconstateerde onvolkomenheden
Er was sprake van een kleurverschil tussen de side-skirts, de schermen en de cabine panelen.
Aan de linkerzijde van het cabine dakpaneel was nog een deuk zichtbaar. Op het dak van de cabine was een structuur van de lak niet goed. Afwijkingen in de lak op de grille.
De laklaag vertoonde een zogenaamde sinaasappelstructuur. Deze structuur is bij een voertuig dat nieuw wordt afgeleverd wel vaak aanwezig. Echter bij een door een belanghebbende gewenste en aangegeven lakkwaliteit wordt personenwagen niveau van het spuitwerk verlangd. Gezien de prijs die aan belanghebbende werd geoffreerd ons inziens een terechte wens.
Resumé
(...)
Met [gedaagde] werd afgesproken dat de Volvo trekker opnieuw zal worden geschuurd, voorbewerkt en gespoten.”
2.10.
[gedaagde] heeft bij e-mailbericht van 8 juli 2015 aan [L] van Hanselman gereageerd op het door deze uitgebrachte rapport, waarin hij onder meer het volgende meedeelt:
“- Alinea onder de kop Resumé: U geeft hierin aan dat er met mij is afgesproken dat de truck overgespoten zal gaan worden, dit klopt dus niet. (…) Ik zal mij dan ook niet conformeren aan uw conclusie mbt het overspuiten van de truck (…) ”.
2.11.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van zijn rechtsbijstandverzekaar van 31 juli 2015 onder meer medegedeeld:
“ Uit dit rapport(genoemd onder 2.9, Vzr.)
is onder meer gebleken dat het geleverde spuitwerk niet aan de geldende kwaliteitsnormen voldoet.
(…)
Gezien het feit dat niet alle werkzaamheden nog naar behoren zijn uitgevoerd, bent u tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De staat en de kwaliteit van het geleverde spuitwerk voldoet namelijk nog niet aan de verwachtingen die cliënt, op basis van de overeenkomst, redelijkerwijs mocht hebben. Hierbij ga ik er van uit dat de geconstateerde lakproblemen conform de bevindingen uit het rapport worden opgelost. Aangezien cliënt u reeds in de gelegenheid heeft gesteld tot de uitvoering van de benodigde herstelwerkzaamheden, verkeert u inmiddels in verzuim.
Op grond van artikel 6:74 BW bent u derhalve aansprakelijk voor de door cliënt geleden en te lijden schade.
(…)
Verzoek
In het licht van het bovenstaande verzoek ik u mij binnen 14 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat u aansprakelijkheid voor de door cliënt geleden schade en nog te lijden schade erkent, inhoudende dat u de benodigde herstelwerkzaamheden alsnog binnen korte tijd nadien zult (laten) uitvoeren, cliënte hiervoor schadeloos zult stellen of hiervoor alsnog een passende oplossing zult bieden. ”
2.12.
Bij brief van 15 september 2015 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld het retentierecht in te roepen wegens het in gebreke zijn met betaling, [eiser] in gebreke gesteld voor de resterende hoofdsom met rente en kosten en bij verzuim stallingskosten aangezegd.
2.13.
[gedaagde] heeft [eiser] op 31 december 2014 voor het spuiten en strakmaken van de trekker volgens afspraak het bedrag van € 15.500,10 gefactureerd.
[eiser] heeft van dit bedrag de helft, derhalve € 7.750,05, op 20 mei 2015 voldaan.
2.14.
Op 26 mei 2015 heeft [gedaagde] aan [eiser] een factuur gestuurd ten bedrage van € 120,82 inclusief btw voor meerwerk inhoudende:
“ [eiser] lichtbak omzetten zwart naar rode plaat en chroom biezen.”
[eiser] heeft deze factuur voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort samengevat –veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan hem ter beschikking te stellen en over te dragen de trekker van het merk Volvo met [kenteken] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] die veroordeling niet nakomt, met een maximum van € 50.000. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening vloeit voort uit de aard van de vordering. Weliswaar heeft [gedaagde] het spoedeisend belang bestreden, maar daarvoor niet meer aangevoerd dan dat de trekker thans nog niet de weg op kan omdat het interieur nog niet is afgebouwd. Dit verweer moet evenwel worden gepasseerd nu voor het afbouwen van het interieur/het rijklaar maken van de trekker toch primair is vereist dat [gedaagde] de trekker afgeeft aan [eiser] .
4.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het standpunt dat voor een retentierecht een opeisbare vordering is vereist, waarvan in dit geval geen sprake is, omdat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen niet is nagekomen zodat [gedaagde] in verzuim is. Als gevolg van dit verzuim als schuldeiser ontzegt [eiser] [gedaagde] een beroep op een retentierecht en is [gedaagde] gehouden de trekker af te geven. Zo al een retentierecht zou moeten worden aangenomen, dan mag [gedaagde] volgens [eiser] daarvan op grond van een belangenafweging geen gebruik maken. De (restant-)vordering is dermate minimaal dat dit in geen verhouding staat tot de belangen van [eiser] .
4.3.
Artikel 3:290 BW bepaalt dat de schuldeiser in de bij de wet aangegeven gevallen de bevoegdheid toekomt de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten, totdat zijn vordering op de schuldenaar is voldaan. Uit artikel 3:290 jo. artikel 6:52 BW vloeit ter zake van een verbintenis onder meer voort dat de vordering van de schuldeiser opeisbaar moet zijn.
4.4.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] de verbintenis waartoe zij zich in het kader van de overeenkomst met [eiser] heeft verbonden, is nagekomen.
In deze kortgedingprocedure zal de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel hebben te geven over de beslissing die daaromtrent in een eventuele bodemprocedure zal worden gegeven.
4.5.
De inhoud van de overeenkomst ter zake van het spuiten van de trekker is in eerste instantie bepaald zoals partijen dat eensgezind hebben aangegeven, dat wil zeggen met de werkzaamheden als onder randnummer 2 van de dagvaarding vermeld. Partijen zijn vervolgens nader overeengekomen dat in het licht van de overeenkomst nog de werkzaamheden door [gedaagde] zouden worden uitgevoerd, zoals besproken op 4 mei 2015 en zoals vervolgens vastgelegd in het e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiser] van 13 mei 2015. Partijen hebben voorts afgesproken dat de trekker na het verrichten van de werkzaamheden op 18 mei 2015 zou worden opgehaald.
4.6.
[eiser] heeft zich op laatstgenoemde datum op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. Dit standpunt heeft hij vervolgens door middel van zijn rechtsbijstandsverzekeraar aan [gedaagde] schriftelijk kenbaar gemaakt.
De niet-nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] betreft volgens [eiser] de staat en de kwaliteit van het lakwerk. [eiser] heeft zijn standpunt gebaseerd op het rapport van de door hem ingeschakelde schade-expert van Hanselman.
4.7.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat alle werkzaamheden als overeengekomen, zowel aanstonds als in tweede instantie, door haar zijn uitgevoerd, behoudens voor zover, zoals in de nadere overeenkomst is vastgelegd, niet zij maar de carrosseriebouwer die de trekker eerder onder handen heeft gehad, daarvoor verantwoordelijk is.
4.8.
De voorzieningenrechter acht door [eiser] niet voldoende onderbouwd aangegeven, noch jegens [gedaagde] noch in dit geding, welke van de overeengekomen werkzaamheden door [gedaagde] niet zouden zijn uitgevoerd. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat “niet alle werkzaamheden nog naar behoren zijn uitgevoerd” maar dat heeft hij niet geconcretiseerd naar de overeengekomen werkzaamheden. [eiser] heeft in algemene zin aangegeven dat de staat en kwaliteit van het lakwerk niet naar behoren zijn, dat deze niet passen bij de overeengekomen kwaliteit en dat het spuitwerk niet voldoet aan de geldende kwaliteitsnormen.
4.9.
De voorzieningenrechter heeft uit het verhandelde ter zitting opgemaakt dat [eiser] van mening is dat [gedaagde] nalatig is in de nakoming van de overeenkomst omdat deze heeft geweigerd om de trekker opnieuw te schuren, voor te bewerken en te spuiten. [eiser] verwacht voorts dat de lakproblemen conform de bevindingen uit het rapport van Hanselman worden opgelost.
[eiser] beroept zich in dit verband op een afspraak daartoe, gemaakt tijdens een bespreking op 9 juni 2015, waarbij partijen en de deskundige aanwezig waren. [gedaagde] betwist die afspraak onder verwijzing naar haar e-mailbericht aan de deskundige, “cc” gestuurd aan [eiser] , van 8 juli 2015, houdende die betwisting, en met de vaststelling dat de deskundige hierop niet heeft gereageerd.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de betwiste afspraak geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen noch dat deze als aanvulling daarop in de overeenkomst van 4 mei 2015 tot stand zou zijn gekomen. Enig schriftelijk aanknopingspunt ontbreekt daarvoor. Niet gebleken is tussen welke (rechts)personen die afspraak zou zijn gemaakt; in ieder geval niet tussen [eiser] en [gedaagde] . Gesteld noch gebleken is voorts dat de deskundige als rechtsgeldig vertegenwoordiger van [eiser] een overeenkomst met [gedaagde] zou zijn aangegaan.
Aan de opmerking van de deskundige over zodanige afspraak, die hij kennelijk op eigen gezag zo heeft opgevat, kan in de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] dan ook geen gewicht worden toegekend, laat staan dat de niet-nakoming hiervan als een tekortkoming van [gedaagde] zou hebben te gelden.
4.11.
Ten aanzien van het standpunt van [eiser] dat de werkzaamheden zoals (wel) overeengekomen tussen partijen niet naar behoren zijn uitgevoerd, overweegt de voorzieningenrechter dat in de overeenkomst niet is opgenomen aan welke kwaliteit c.q. normen het spuiten van de trekker zou moeten voldoen. In zoverre vermag zij niet in te zien welke verwachtingen [eiser] mocht hebben (gehad) bij (het aangaan van) de overeenkomst.
Afgezien hiervan is de in de brief van de rechtsbijstandsverzekeraar te berde gebrachte term “de geldende kwaliteitsnormen” een vrijblijvende, onbepaalde aanduiding. Hetzelfde geldt waar in de woorden van de deskundige gemeld wordt dat “bij een door een belanghebbende (lees [eiser] , Vzr.) gewenste en aangegeven lakkwaliteit personenwagen niveau van het spuitwerk wordt verlangd”. Het moet er voor worden gehouden dat [eiser] is uitgegaan van eigen, persoonlijke opvattingen en/of beeldvorming omtrent het resultaat, die evenwel niet door hem gespecificeerd zijn.
4.12.
De voorzieningenrechter acht voorts door [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de lakkwaliteit en/of de kwaliteit van het spuitwerk op de trekker ernstig – [eiser] noemt een percentage van 40 in plaats van 100 – onder de maat zou zijn waar het om een bedrijfswagen gaat. Mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] door [eiser] is erkend als een van de beste spuiterijen alsook in aanmerking genomen het rapport van bevinding van Akzo Nobel Refinishes B.V. van 1 juni 2015, waarin na verrichte expertise van de trekker is vermeld dat het laksysteem van de trekker aan de expliciet vermelde Volvo-specificaties betreffende glans en uiterlijk voldoet, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] de overeenkomst voor het spuiten van de bedrijfswagen niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. Zelfs het rapport van de deskundige van [eiser] biedt daarvoor met de opmerking over de laklaag geen eenduidige aanwijzing. Overigens rijst ten aanzien van dit rapport de vraag of de deskundige daarin niet zelfstandig een eigen standpunt inneemt en/of de wensen van [eiser] citeert dan wel als uitgangspunt neemt (vgl. de term
“ons inziens”).
4.13.
Nog daargelaten dat niet gebleken is dat [gedaagde] door [eiser] in gebreke is gesteld wat betreft de nakoming van de overeenkomst en dat [gedaagde] mitsdien niet in verzuim is, heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] nalatig is in de nakoming van de overeenkomst met [eiser] .
4.14.
Daaruit volgt dat sprake is van een opeisbare vordering van [gedaagde] .
In de nadere overeenkomst van 4 mei 2015 zijn partijen overeengekomen dat betaling van de factuur “plaatsvindt vóór oplevering truck”. [eiser] is, in ieder geval na de ingebrekestelling door [gedaagde] , in verzuim wat betreft de betaling.
4.15.
Onder deze omstandigheden komt [gedaagde] een retentierecht toe.
4.16.
Subsidiair heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep op het retentierecht zou mogen doen vanwege de belangen van [eiser] bij het ter beschikking krijgen van de trekker vanuit een oogpunt van bedrijfsvoering.
Weliswaar mag er van worden uitgegaan dat [eiser] een economisch belang heeft bij het kunnen inzetten van de trekker in zijn bedrijf – overigens valt in dit verband op dat hij nogal wat tijd heeft laten verstrijken sinds het geschil over de kwaliteit van de werkzaamheden is ontstaan – maar dat neemt niet weg dat [gedaagde] een gerechtvaardigd belang heeft bij de uitoefening van haar retentierecht teneinde haar vordering tot betaling van het toch niet onaanzienlijke bedrag van € 7.750,05 zeker te stellen. Daarom kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] haar retentierecht misbruikt in die zin dat zij vanwege de onevenredigheid tussen beide belangen niet naar redelijkheid tot uitoefening daarvan had kunnen komen. Ook deze – subsidiaire – stellingname treft daarmee geen doel.
4.17.
Op grond van de vorenstaande overwegingen wordt de vordering afgewezen.
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.