ECLI:NL:RBOVE:2016:1333

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
C/08/170925 / ES RK 15-1246 en C/08/179086 / ES RK 15-3936
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [datum 1] te [plaats 2] met elkaar gehuwd waren. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de minderjarige kinderen en alimentatie. De man heeft zich in zijn verweer gerefereerd aan de echtscheiding, maar heeft verzocht om de hoogte van de alimentatie te herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Tevens is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [C] bij de vrouw zal zijn en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen. De rechtbank heeft de draagkracht van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat is om een bijdrage te leveren, terwijl de vrouw geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 200,- per kind per maand. Daarnaast is de vrouw bevoegd om de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking te bewonen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is afgesplitst en zal in een aparte procedure worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/170925 / ES RK 15-1246 en C/08/179086 / ES RK 15-3936 SL(O
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
11 februari 2016
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. E.M. Elfrink te Hengelo (O),
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat mr. L. van Straten te Almelo.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 28 april 2015;
- het exploot van de betekening van 30 april 2015;
- brieven van de kinderen van partijen, waarin deze hun mening over onderhavig verzoek kenbaar hebben gemaakt ;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 22 juli 2015;
- een formulier verdelen en verrekenen van de man, ingekomen op 29 juli 2015;
- een formulier verdelen en verrekenen van de vrouw, ingekomen op 8 oktober 2015;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 12 oktober 2015;
- een verweerschrift betreffende vermeerdering van eis, met bijlagen, ingediend namens de man op 13 november 2015;
- een brief van mr. Elfrink met als bijlage een brief van het inmiddels jong-meerderjarige kind [B] , waarin zij de vrouw, haar moeder, machtigt om namens haar op te treden;
- een brief met bijlagen van mr. Elfrink van 22 december 2015, ingekomen op 22 december 2015; en
- een brief met bijlagen van mr. Van Straten van 24 december 2015, ingekomen op 28 december 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 8 januari 2016. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Tijdens de behandeling zijn nadere stukken overgelegd door mr. Van Straten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] te [plaats 2] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn ouders van de navolgende ten tijde van het verzoek nog minderjarige kinderen:
[B], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 1] ,
[C], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 2] , roepnaam [C] .
[B] is gedurende de procedure, op [datum 2] , meerderjarig geworden.
2.4.
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, die door deze rechtbank zijn bepaald bij beschikking van 14 december 2015.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te verstaan dat partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
te bepalen dat voornoemde minderjarigen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben;
te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal dienen te betalen € 141,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 1.623,- per maand;
de verdeling te bevelen van de per datum echtscheidingsverzoek ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon; en
te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 1] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten.

4.Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De man refereert zich ten aanzien van de verzochte echtscheiding, het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Hij verzoekt de rechtbank echter de verzochte kinderbijdrage af te wijzen en vast te stellen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. Ook verzoekt hij primair de door de vrouw verzochte bijdrage in haar kosten van levensonderhoud af te wijzen, subsidiair vast te stellen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, doch op grond van artikel 1:157 lid 3 BW te beperken tot vijf jaar. Meer subsidiair verzoekt hij vaststelling van die bijdrage op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, doch na een termijn van vijf jaren op nihil te stellen. Voorts verzoekt hij het verzochte bevel tot verdeling van de gemeenschap en voortgezet gebruik van de echtelijke woning af te wijzen.
De man verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding uit te spreken,
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform het voorstel in zijn verweerschrift, en
- het door partijen gezamenlijk in te dienen ouderschapsplan te bekrachtigen door dit aan de beschikking te hechten,
kosten rechtens.

5.Het verweer op het zelfstandig verzoek

Naar de mening van de vrouw dient hetgeen de man heeft verzocht in zijn verweer en zelfstandig verzoek te worden afgewezen. Zij verzoekt op haar beurt de verdeling vast te stellen conform haar voorstel in haar reactie op het zelfstandig verzoek.
Tot slot vermeerdert zij haar verzoek ten aanzien van de kinderbijdragen, in die zin dat zij thans verzoekt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [C] en in de kosten van studie en levensonderhoud van [B] vast te stellen op € 200,- per kind per maand.
Zij persisteert voor het overige.

6.De beoordeling

De ontvankelijkheid
6.1.
De vrouw heeft op 28 april 2015 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Dit verzoek bevat een eenzijdig door haar opgesteld plan ten aanzien van het minderjarige kind van partijen. Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Rv dient een dergelijk verzoekschrift een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van het minderjarige kind van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling alsnog een gezamenlijk door partijen getekend ouderschapsplan heeft overgelegd, kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek.
De echtscheiding
6.2.
Nu de vrouw stelt en de man erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding zal daarom worden toegewezen.
Het ouderschapsplan
6.3.
De man heeft verzocht de inhoud van het overgelegde ouderschapsplan in de beschikking op te nemen. De vrouw heeft dat verzoek niet weersproken. De rechtbank zal daarom overeenkomstig beslissen.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
6.4.
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht en dat voor de verkoop Ten Hag Makelaars zal worden ingeschakeld. Op dit moment is voor de verkoop echter nog geen toestemming verleend door de hypotheekverstrekker in verband met de hoogte van de restschuld en/of de betalingsachterstand. De man kan ermee instemmen dat de vrouw in de woning blijft wonen tot het moment van verkoop. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot het voortgezet gebruik dan ook als na te melden toewijzen. Mocht de vrouw in de tussentijd andere woonruimte betrekken, dan overweegt de man om weer in de woning te gaan wonen.
Het gezag
6.5.
Het verzoek van de vrouw om te verstaan dat partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over de minderjarigen zal de rechtbank afwijzen. Uit de wet vloeit immers voort dat ouders na de scheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen, zodat de vrouw thans geen belang meer heeft bij haar verzoek.
De hoofdverblijfplaats
6.6.
Partijen zijn het er over eens dat de minderjarige [C] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. Niet gebleken is dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen. Een beslissing over de hoofdverblijfplaats van [B] kan achterwege blijven, nu zij inmiddels meerderjarig is.
De onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen
De behoefte
6.7.
[B] is tijdens deze procedure meerderjarig geworden. De jongmeerderjarige heeft de vrouw gemachtigd om namens haar in rechte op te treden. Daarom behoeft het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie niet bij apart verzoekschrift te worden ingediend. Het verzoek wordt aangemerkt als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening conform artikel 827, lid 1 sub f Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.8.
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [C] en in de kosten van levensonderhoud en studie van [B] , zodat die behoefte in rechte vaststaat.
6.9.
Partijen twisten echter over de hoogte van de behoefte, die volgens partijen eerder op € 394,- per kind per maand gesteld kon worden. Deze behoefte is ook in de voorlopige voorzieningenprocedure als uitgangspunt genomen. De vrouw meent thans echter dat voor de behoefte uitgegaan moet worden van een hoger inkomen aan de zijde van de man, namelijk
€ 70.871,- bruto per jaar, vermeld op de salarisspecificatie van december 2012 onder ‘jaarloon bijzondere beloningen’. Zij voert daartoe aan dat de verzekeringsmaatschappij de man heeft toegezegd dat zijn inkomen zou worden aangevuld tot het inkomen dat hij voor het ongeval genereerde en dat de man tijdens het huwelijk ook voorschotten daartoe heeft ontvangen. Zijn netto besteedbaar inkomen bedraagt dan € 3.632,- per maand en de daarmee corresponderende behoefte € 404,- per kind per maand, aldus de vrouw.
De man betwist dat inkomen. Volgens hem blijkt uit de cumulatieven vermeld op die specificatie dat zijn inkomen toen € 64.865,69 bedroeg. Ook is het zijns inziens onjuist dat het jaar 2012 als uitgangspunt voor de behoefte dient te gelden, aangezien partijen in 2014 uit elkaar zijn gegaan en van een inkomen van € 70.871,- geen sprake was.
6.10.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij voorschotten heeft ontvangen ter aanvulling van zijn inkomen. Deze voorschotten zijn opgesoupeerd en ten goede gekomen aan het gezin, aldus de man. Onduidelijk is echter hoe hoog die voorschotten zijn geweest, maar aangenomen kan worden dat het inkomen van de man in 2014 vrijwel gelijk is geweest als het inkomen dat hij voor het ongeluk had. In beginsel zou daarom kunnen worden uitgegaan van het jaarbedrag van € 70.871,-, vermeld als ‘jaarloon bijzondere beloningen’ op de salarisspecificatie van december 2012. Dat jaarloon verwijst echter naar het fiscale loon van het voorgaande kalenderjaar, dus 2011, op basis waarvan het ‘percentage loonheffing bijzonder tarief’ wordt bepaald. Omdat op dit bedrag echter ook nog de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW in mindering moet worden gebracht, resteert naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk een lager inkomen dan waarvan de man is uitgegaan.
6.11.
Nu de man in zijn behoefteberekening uitgaat van een jaarinkomen van € 68.558,- acht de rechtbank het redelijk om dit inkomen als uitgangspunt te nemen, evenals het door hem berekende NBI van € 3.547,- per maand en de behoefte van de kinderen van € 394,- per kind per maand. De rechtbank zal hiervan uitgaan. Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 wordt het kindgebonden budget niet langer op de behoefte van de kinderen gebracht, maar bij het inkomen aan de zijde van de vrouw gerekend.
6.12.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
6.13.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding uit van de navolgende gegevens.
De man is alleenstaand. Zijn inkomen bestaat op dit moment uit:
- een WW-uitkering van (afgerond) € 2.051,- bruto per maand,
- een WIA-uitkering van € 765,- bruto per maand,
- een uitkering van NV schade van € 11.959,- bruto per jaar, en
- een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Cardif Schadeverzekeringen van € 907,-
bruto per maand.
Met de man gaat de rechtbank uit van een jaarinkomen van totaal € 60.307,- inclusief vakantietoeslagen.
6.14.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de per 1 januari 2016 geldende tarieven. Voorts wordt rekening gehouden met de verschuldigde inkomensheffing box 1 en het feit dat de man recht heeft op de algemene heffingskorting. Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.084,- per maand. De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 888,- ofwel € 444,- per kind per maand.
6.15.
De man verzoekt bij de berekening rekening te houden met zijn werkelijke, dubbele woonlasten, nu hij naast zijn huur ook de volledige hypotheekrente van de echtelijke woning betaalt. Hoewel de vrouw de dubbele woonlasten van de man op zich niet betwist, is zij echter van mening dat hiermee bij de berekening van kinderalimentatie geen rekening moet worden gehouden. De rechtbank deelt deze mening niet. Conform de richtlijnen van de werkgroep Alimentatienormen alsook conform de tussen partijen gegeven beschikking voorlopige voorzieningen acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met de som van de werkelijke eigen woonlast - in plaats van de forfaitaire woonlast - en de in aanmerking te nemen netto lasten met betrekking tot de (voormalige) eigen woning.
6.16.
De vrouw meent dat bij de man slechts de kale huur van € 510,- per maand in aanmerking moet worden genomen. Uit de bij de huurovereenkomst gevoegde bijlage blijkt dat de bijkomende kosten van € 162,- per maand bestaan uit € 127,- aan gemeenschappelijke kosten (waterschap, gas, elektra en water), € 5,- aan storten afvalcontainer, € 15,- aan Wi-Fi en € 15,- aan schoonmaak openbare ruimtes. De rechtbank houdt slechts rekening met de kosten schoonmaak openbare ruimtes, nu de man in die kosten geen vrije keus heeft. De bij de huur in rekening gebrachte kosten voor gebruik van stoffering, meubilering, verwarming, levering van water, gas en/of elektriciteit worden niet tot de woonlasten gerekend, nu zij reeds verdisconteerd zijn in de voor de man geldende bijstandsnorm. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de kosten storten afvalcontainer en Wi-Fi. De rechtbank gaat dan ook uit van een huur van € 525,- (€ 510,- + € 15,-) per maand.
6.17.
De vrouw woont in de echtelijke woning van partijen, terwijl de man die woning heeft verlaten. Beide partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. Aan deze woning is een hypothecaire geldlening verbonden op grond waarvan partijen afgerond € 1.160,- (€ 545,42 + € 545,42 + € 68,75) bruto per maand verschuldigd zijn aan de geldverstrekker. De man betaalt deze last. De man heeft in zijn draagkrachtberekening nog een jaarlijkse aflossingsverplichting van € 861,- ter zake de hypotheek opgevoerd, welk bedrag door de vrouw niet in haar berekening is opgenomen. Aangezien het bestaan van een dergelijke verplichting niet uit de stukken is gebleken, laat de rechtbank dit bedrag buiten beschouwing.
6.18.
Op grond van de verlatersregeling kan de man, nu hij sinds het uiteengaan van partijen de echtelijke woning heeft verlaten, bij zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de helft van voormeld bedrag van € 1.160,- (of wel € 580,-) bruto per maand als aftrekpost in verband met de eigen woning opvoeren als eigenaar. De andere helft van dit bedrag kan de man, nu hij een onderhoudsplicht ten opzichte van de vrouw heeft (zoals hieronder nader uiteengezet), als persoonsgebonden aftrek opvoeren. De man moet bij die aangifte de helft van het eigenwoningforfait opvoeren, omdat hij voor 50% eigenaar is van de woning en vervolgens dient de andere helft van het eigenwoningforfait in mindering te worden gebracht als persoonsgebonden aftrek wegens verstrekt woongenot door de man aan de vrouw van zijn eigendom van de woning, zodat de man per saldo geen bijtelling heeft van het eigenwoningforfait. De vrouw moet bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering het volledige eigenwoningforfait opvoeren. De helft omdat zij voor 50% eigenaar is van de woning en de andere helft als in natura genoten alimentatie in verband met door de man aan haar verstrekt woongenot. Nu de man jegens de vrouw onderhoudsplichtig is, dient de vrouw voorts de helft van de door de man voor haar betaalde hypotheekrente aan te merken als een belaste periodieke uitkering, waarover zij inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is verschuldigd. Cijfermatig betekent het voorgaande dat de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man rekening houdt met een aftrekbare hypotheekrente van € 580,- per maand en een persoonsgebonden aftrek van € 580,- per maand. Het door de man over hiervoor bedoelde hypotheekrente en de persoonsgebonden aftrek te verkrijgen fiscaal voordeel becijfert de rechtbank op respectievelijk € 227,- per maand en € 265,- per maand. Voorts houdt de rechtbank rekening met het forfait eigenaarslasten ad € 95,- per maand en de premie levensverzekering van € 40,- per maand. Alsdan komen de totale netto (woon)lasten van de man op € 1.328,- (€ 525,- + € 668,- (€ 1.160,- minus € 227,- minus € 265,-) + € 95,- + 40) per maand. De premies van de wel aan de hypotheek gekoppelde verzekeringen (€ 91,- per maand) worden door de vrouw voldaan en spelen hierbij dan ook geen rol. Ook laat de rechtbank de door de man opgevoerde zorgpremie buiten beschouwing bij de correctie, nu dit bedrag reeds in het forfait van € 890,- is verdisconteerd.
6.19.
Aldus bedraagt de totale netto (woon)last van de man € 1.328,- per maand. Omdat in de formule reeds rekening is gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI (ofwel € 925,- per maand), ziet de rechtbank aanleiding om op het in voormelde formule opgenomen draagkrachtloos inkomen een correctie toe te passen van € 403,- (€ 1.328,- minus € 925,-) per maand. De rechtbank zal de draagkracht van de man daarom baseren op de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890 + 403)]. Op basis van de formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 606,- per maand ofwel € 303,- per kind per maand.
De draagkracht van de vrouw
6.20.
Ook ten aanzien van de draagkracht van de vrouw hebben na de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen geen wijzigingen plaatsgevonden. De rechtbank volstaat daarom ook hier met de conclusie dat de vrouw, naast het kindgebonden budget waarop zij aanspraak kan maken en de als periodieke uitkering aangemerkte betaling door de man van haar deel van de woonlasten, verder geen eigen inkomsten heeft en dus geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Reden waarom een draagkrachtvergelijking eveneens achterwege kan blijven.
De zorgkorting
6.21.
Alhoewel de man in zijn berekening rekening houdt met een zorgkorting van 15% is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de man op dit moment geen contacten met [C] heeft en dat het niet de verwachting is dat daarin op korte termijn verandering zal komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de man dan ook geen aanspraak maken op een zorgkorting.
6.22.
De door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en levensonderhoud en studie van de kinderen, zoals vermeerderd bij het verweer op het zelfstandig verzoek, van € 200,- per kind per maand kan, gelet op de bij de man aanwezige draagkracht dan ook worden toegewezen.
De ingangsdatum
6.23.
Nu door de vrouw geen ingangsdatum is verzocht, zal de rechtbank deze bepalen als na te melden.
De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw
De behoefte
6.24.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud onder verwijzing naar toepassing van de Hofnorm. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling eveneens een behoeftelijstje met onderliggende betalingsbewijzen in het geding gebracht. Conform reeds in de beschikking voorlopige voorzieningen is overwogen wordt voor de bepaling van de hoogte van de behoefte aansluiting gezocht bij de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk. Het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk dat door beide partijen werd verdiend, geeft een aanwijzing voor die welstand.
6.25.
De rechtbank gaat uit van een NBI van € 3.547,- ten tijde van het uiteengaan van partijen. Na aftrek van de kosten van de kinderen van € 788,- (€ 394,- per kind per maand) resteert € 2.759,- per maand. De behoefte van de vrouw kan dan worden gesteld op 60% van dit bedrag, te weten € 1.655,- netto per maand.
6.26.
De man stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw in haar eigen kosten van levensonderhoud kan voorzien, hetgeen de vrouw betwist. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege haar ziekte niet in staat is om te werken. Desondanks heeft zij vele sollicitaties verstuurd, maar zij heeft tot nu toe geen werk gevonden vanwege haar leeftijd en het feit dat zij zestien jaar niet heeft gewerkt. Ter staving van haar stelling heeft zij tijdens de mondelinge behandeling een verklaring van de psycholoog overgelegd, waaruit blijkt dat zij op dit moment niet in staat is tot adequaat functioneren op de reguliere arbeidsmarkt.
6.27.
Hoewel van de vrouw mag worden verlangd dat zij zich maximaal zal inspannen om te trachten in haar eigen levensonderhoud te voorzien, is het naar het oordeel van de rechtbank thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Dat heeft niet zozeer te maken met de leeftijd van de kinderen, maar alles met haar positie op de arbeidsmarkt. Daarbij speelt onder meer haar leeftijd een rol (zij is thans [-] jaar), alsmede haar opleidingsniveau (secretaresse) in combinatie met de situatie op de arbeidsmarkt en de omstandigheid dat zij al ruim 16 jaar niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking de verklaring van de psycholoog dat de vrouw momenteel als gevolg van haar psychische gesteldheid niet in staat is tot adequaat functioneren op de arbeidsmarkt. Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.623,- per maand, zoals door haar verzocht, staat daarmee, gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk, naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast.
6.28.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de man verzochte limitering van de uitkering voor een periode van vijf jaar evenmin voor toewijzing vatbaar. Het ligt immers, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, niet in de verwachting dat de vrouw dan, na het einde van de alimentatietermijn, op voor haar passende wijze in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien door te gaan werken. Bovendien worden, gezien het ingrijpende karakter van een limitering, strenge eisen gesteld aan de stelplicht van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man daaraan niet althans niet voldoende voldaan.
6.29.
Het meer subsidiaire standpunt van de man, inhoudende dat een eventuele alimentatieverplichting na ommekomst van een termijn van vijf jaren op nihil dient te worden gesteld, wordt eveneens afgewezen, nu het op voorhand niet aannemelijk is dat de vrouw binnen deze termijn in staat zal zijn in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De draagkracht van de man
6.30.
De rechtbank gaat aan de zijde van de man uit van de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
6.31.
Uitgaande van zijn bruto jaarinkomen van € 60.307,-, de aftrekpost van zijn aandeel in de eigen woning, de inkomensheffing, de algemene heffingskorting en het fiscaal voordeel eigen woning, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van partneralimentatie
€ 3.311,- per maand. Voorts gaat de rechtbank uit van de niet door de vrouw betwiste lasten (het aandeel van de man in de hypotheekrente, de zorgpremie en premie levensverzekering van € 40,- per maand) en een huurlast van € 525,- per maand. De rechtbank acht het reëel om rekening te houden met dubbele woonlasten, zolang de man die betaalt. De man heeft tot slot nog een bedrag van € 114,- per maand opgevoerd ter zake advocaatkosten, waartegen de vrouw verweer heeft gevoerd. Conform de aanbeveling van de expertgroep zal de rechtbank ter zake noodzakelijke en redelijke kosten voor rechtshulp in de betreffende procedure rekening houden met een bedrag van maximaal € 1.368,- met een maandlast van maximaal
€ 114,- gedurende ten hoogste een jaar, nu de man aantoonbaar advocaatkosten heeft gemaakt en niet althans niet voldoende gebleken is dat hem liquide middelen ter beschikking staan dan wel dat hij die binnen een afzienbare termijn kan verwachten. Het draagkrachtloos inkomen berekent de rechtbank dan op € 2.189,- per maand, zodat een draagkrachtruimte van € 1.122,- per maand resteert. Hiervan is 60% beschikbaar voor alimentatie, te weten € 673,- per maand. Na aftrek van de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen (en als periodieke uitkering aan te merken) woonlast van € 392,- (€ 657,- (€ 580,- + € 77,- (eigenwoningforfait van € 923,- : 12) minus € 265,-) en de verzochte bijdragen ten behoeve van de kinderen van € 200,- per kind per maand resteert bij de man geen ruimte om naast die woonlast bij te dragen in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw.
6.32.
De vrouw heeft tot slot de rechtbank nog verzocht om ook een berekening te maken voor de situatie waarin de man weer terug zal keren in de echtelijke woning en daardoor geen dubbele woonlasten meer zal hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat het onjuist is om vooruit te lopen op onzekere toekomstige omstandigheden. Het is immers onbekend of en zo ja per wanneer de man terugkeert naar de woning. Wanneer een dergelijke wijziging van omstandigheden zich voordoet, zijn partijen aan de hand van deze beschikking en draagkrachtberekening wellicht in staat zijn om de gevolgen hiervan voor de alimentatie zelf door te rekenen, zodat een nieuwe procedure niet nodig zal zijn.
De proceskosten
6.33.
Omdat partijen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
6.34.
Partijen zijn het er over eens dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen hen verdeeld dient te worden. Zij verschillen van mening over de daadwerkelijke verdeling. De rechtbank zal deze nevenvoorziening conform artikel 9 van het echtscheidingsreglement daarom afsplitsen van deze procedure en inschrijven onder zaaknummer C/08/179086 / ES RK 15-3936.
6.35.
De man stelt zich op het standpunt dat 30 oktober 2014 als peildatum heeft te gelden voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, zijnde dit de datum waarop partijen gescheiden zijn gaan wonen. De vrouw meent dat uitgegaan moet worden van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, dus 24 april 2015. Nu partijen daarover van mening verschillen, dient de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding,
24 april 2015, te gelden als peildatum voor de samenstelling en waardering van de huwelijksgoederengemeenschap.
6.36.
Ten aanzien van de omvang en samenstelling van de te verdelen gemeenschap tussen partijen oordeelt de rechtbank op grond van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen dat deze in ieder geval uit de volgende bestanddelen (goederen en schulden) bestaan.
Activa
a. a) de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 1]
b) de inboedel
c) de auto, [auto] met kenteken [0]
d) de SNS bankrekening [nummer] ten name van partijen
e) de SNS bankrekening [nummer] ten name van partijen
f) de SNS bankrekening [nummer] ten name van partijen
g) de SNS bankrekening [nummer] ten name van partijen
h) de SNS bankrekening [nummer] ten name van de vrouw
i. i) de Rabobank rekening [nummer] ten name van de man
j) de Regiobank rekening [nummer] ten name van de man
k) verzekering Insinger de Beaufort, polisnummer […]
l) verzekering Reaal, polisnummer […]
m) verzekering Nationale Nederlanden, polisnummer […]
n) opgebouwde pensioenen
Passiva
n) de hypotheekschuld bij de WestlandUtrecht Bank, nummer […]
o) de hypotheekschuld bij de WestlandUtrecht Bank, nummer […]
p) de hypotheekschuld bij de WestlandUtrecht Bank, nummer […]
Voorts bestaat er discussie of de door de man ontvangen en nog te ontvangen schadevergoeding naar aanleiding van een hem overkomen ongeval al dan niet als verknocht moet worden aangemerkt, hetgeen hieronder nader zal worden besproken. Tot slot zijn er nog enkele verrekenposten, te weten aanslagen/teruggaven van de belastingdienst en de achterstand in de maandelijkse betaling van de hypotheek.
de woning en hypotheekschulden
6.37.
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning verkocht dient te worden en dat, na aftrek van de hypothecaire leningen, de eventuele onder- of overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld dient te worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
de inboedel
6.38.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de inboedel zal worden verdeeld op het moment dat de woning is verkocht en leeggehaald moet worden dan wel op het moment dat de vrouw een andere woning krijgt en de man in de echtelijke woning gaat wonen. Een en ander behoeft geen nadere bespreking volgens partijen, zodat de rechtbank een beslissing daarover achterwege zal laten.
de [auto]
6.39.
Ter zake de [auto] , die inmiddels door Autobedrijf [D] is overgenomen, komen partijen overeen dat de vrouw een en ander zal afhandelen met dat autobedrijf en de man zal informeren over het voor die auto te ontvangen bedrag. Dat bedrag zal bij helfte worden verdeeld tussen partijen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
de bankrekeningen bij de SNS en RABO
6.40.
De vrouw wenst de SNS bankrekening [nummer] , die op haar naam staat, te behouden, de man wil graag de op zijn naam staande Raborekeningrekening [nummer] . De overige rekeningen kunnen, indien nodig na aanzuivering, worden opgeheven. De rechtbank zal conform de wens van partijen beslissen.
de bankrekening bij de Regiobank
6.41.
Deze rekening betreft een Lijfrente Sparen die door de man moet worden voortgezet. Partijen zijn het erover eens dat deze rekening aan de man kan worden toegescheiden en dat de man de helft van de waarde per peildatum aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
de verzekeringspolissen Insinger de Beaufort, Reaal en Nationale Nederlanden
6.42.
Partijen spreken af dat de waarde van de polissen bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
de opgebouwde pensioenen
6.43.
De man stelt dat partijen nadere afspraken dienen te maken over wel of geen verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. De vrouw meent echter dat de pensioenen conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding verevend dienen te worden, zodat reeds op die grond moet worden beslist dat de pensioenen conform die Wet worden verevend.
aanslagen/teruggaven van de belastingdienst
6.44.
Conform de overeenstemming van partijen zal de rechtbank beslissen dat de te ontvangen of te betalen bedragen bij helfte door partijen worden gedeeld.
de schadevergoeding van de man
6.45.
De man is op [datum 3] op de fiets aangereden door een auto en maakt aanspraak op een schadevergoeding. Zijn belangen in deze worden behartigd door de Palsgroep, aldus de man. Hij voert aan dat er ter zake de schadevergoeding weliswaar voorschotbetalingen zijn verricht, maar dat er nog geen eindregeling tot stand is gekomen. Volgens hem is deze schadevergoeding verknocht, op grond waarvan deze dus niet voor verdeling in aanmerking komt. Hoewel de vrouw zich daarmee in eerste instantie kon verenigen, meent zij thans dat deze schadevergoeding conform vaste jurisprudentie in de huwelijksgoederengemeenschap dient te vallen als zijnde een vergoeding voor de door de man geleden inkomensschade. Omdat een vergoedingsrecht niet per definitie verknocht is en de man verzuimd heeft de aard van de schade inzichtelijk te maken, is het voor haar immers niet mogelijk te bepalen welk gedeelte van de vergoeding mogelijkerwijs wel verknocht is, aldus de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man nadere stukken ter zake die schadevergoeding (eindregeling) heeft opgevraagd bij de Palsgroep en het Roessingh. In afwachting van die stukken verzoeken partijen om de beslissing op dat punt aan te houden en de man in de gelegenheid te stellen die stukken in het geding te brengen. De rechtbank zal daaraan gehoor geven en zal nadien de vrouw de gelegenheid geven om op die stukken te reageren.
de betalingsachterstand in de hypotheektermijnen
6.46.
De huidige achterstand (de maanden september en oktober 2015) bedraagt volgens de man € 1.792,72. Ondanks het feit dat de man maandelijks € 1.900,- aan de vrouw overmaakte ten behoeve van de vaste lasten, waaronder de hypotheekrente, heeft de vrouw een achterstand laten ontstaan. De man vindt het dan ook niet redelijk dat die achterstand voor zijn rekening dient te komen. Volgens de vrouw is die ontstane achterstand aan de man te wijten, doordat hij niet op tijd of in gedeeltes betaalde. Naar het oordeel van de rechtbank staat genoegzaam vast dat de man (al dan niet tijdig of in gedeeltes) maandelijks € 1.900,- aan de vrouw heeft overgemaakt. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat de vrouw over dat geld heeft beschikt en desondanks die achterstand heeft laten ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient de ontstane achterstand voor haar rekening te komen.
6.47.
Omdat de beslissing met betrekking tot de schadevergoeding wordt aangehouden, zal de rechtbank ter zake de overige bestanddelen beslissen bij eindbeschikking.

7.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van zaaknummer C/08/170925 / ES RK 15-1246:
I. spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum 1] te [plaats 2] gehuwd;
II. bepaalt dat de inhoud van het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
III. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind:
[C], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 2] ,
bij de vrouw zal zijn;
IV. bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [C] met ingang van heden op
€ 200,-(tweehonderd euro)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
V. bepaalt dat de man met ingang van heden
€ 200,- (tweehonderd euro)per maand dient te betalen aan
[B]als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
VI. bepaalt dat de vrouw, als zij op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan de
[adres] te [plaats 1] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten, tenzij de woning eerder wordt verkocht en geleverd, in welk geval de vrouw de woning uiterlijk per datum levering dient te hebben verlaten;
VII. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
VIII. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
IX. wijst af het meer of anders verzochte;
ten aanzien van zaaknummer C/08/179086 / ES RK 15-3936:
X. stelt de man in de gelegenheid om
uiterlijk 8 april 2016nadere financiële bescheiden in het geding te brengen, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 6.44., waarna de vrouw twee weken de gelegenheid krijgt om daarop te reageren;
XI. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.H. van der Lecq en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016 in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.