ECLI:NL:RBOVE:2016:1335

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB 16/889, AWB 16/891 en AWB 16/893
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening inzake handhaving recreatiewoonschepen in IJsselmuiden

Op 18 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de handhaving van recreatiewoonschepen in IJsselmuiden. De verzoekers, die zich verzetten tegen de verlenging van de begunstigingstermijnen voor het verwijderen van deze schepen, hebben op 24 maart 2016 beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kampen. De voorzieningenrechter heeft op 14 april 2016 de zitting gehouden, waarbij de verzoekers en belanghebbenden aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden besluiten van de gemeente uitsluitend een wijziging van de eerder genomen besluiten betroffen en dat verzoekers ten onrechte beroep hadden ingesteld. De rechtbank heeft de beroepschriften doorverwezen naar verweerder als bezwaarschriften en het griffierecht terugbetaald aan de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de belangen van de verzoekers niet zodanig waren geschaad dat een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verlenging van de begunstigingstermijnen niet onevenredig was en dat de verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun belangen zwaarwegend genoeg waren om de termijn te verkorten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/889, AWB 16/891 en AWB 16/893
uitspraak van de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening in het geschil tussen
[verzoeker] en [verzoekster], wonende te [woonplaats] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder,

gemachtigde: ing. J. de Vries.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1. [belanghebbende I a] en [belanghebbende I b] , wonende te [woonplaats] , belanghebbenden I,
gemachtigde: mr. P.J.G. Poels;
2. [belanghebbende II] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende II;
3. [belanghebbende III a] en [belanghebbende III b] , wonende te [woonplaats] , belanghebbenden III.

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 7 respectievelijk 8 maart 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de begunstigingstermijnen van de aan belanghebbenden bij besluiten van
29 oktober 2015 opgelegde lasten onder dwangsom verlengd tot zes weken na de beslissingen op de door hen tegen laatstgenoemde besluiten ingediende bezwaren.
Tegen de bestreden besluiten hebben verzoekers op 24 maart 2016 beroep ingesteld.
Tevens hebben zij op die datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door de thans vastgestelde begunstigingstermijnen te wijzigen in
– gegeven de omstandigheden – meer gepaste termijnen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Namens verzoekers is verschenen [verzoeker] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens belanghebbenden I is hun gemachtigde verschenen.
Belanghebbende II is verschenen. Namens belanghebbenden III is verschenen [belanghebbende III a] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers hebben verweerder meerdere malen verzocht om handhavend op te treden tegen de recreatiewoonschepen van belanghebbenden aan [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in IJsselmuiden. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat verweerder in drie afzonderlijke besluiten van 29 oktober 2015:
  • belanghebbenden I op straffe van een dwangsom heeft gelast om hun recreatiewoonschip aan [adres 3] in IJsselmuiden voor 1 april 2016 te verwijderen en verwijderd te houden;
  • belanghebbende II op straffe van een dwangsom heeft gelast om zijn recreatiewoonschip aan [adres 1] in IJsselmuiden voor 1 april 2016 te verwijderen en verwijderd te houden;
  • belanghebbenden III op straffe van een dwangsom heeft gelast om hun recreatiewoonschip aan [adres 2] in IJsselmuiden voor 1 april 2016 te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen deze besluiten hebben alle belanghebbenden bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 januari 2016 hebben belanghebbenden I verweerder verzocht om de begunstigingstermijn uit het aan hen gerichte besluit van 29 oktober 2015 te verlengen tot zes weken nadat een besluit op hun bezwaar is genomen. Belanghebbende II en belanghebbenden III hebben dit verzoek in hun aanvullende bezwaarschriften van
19 januari 2016 respectievelijk 18 januari 2016 gedaan.
In de bestreden besluiten heeft verweerder gevolg gegeven aan deze verzoeken. Aan deze besluiten heeft verweerder het tussenadvies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Kampen (hierna: de bezwaarcommissie) van 20 januari 2016, uitgebracht op
7 maart 2016, ten grondslag gelegd. In dit advies wordt geadviseerd om de begunstigings-termijn te verlengen teneinde partijen de mogelijkheid te bieden de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten.
Bij besluiten van 8 april 2016 heeft verweerder de bezwaren van de belanghebbenden tegen de besluiten van 29 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan deze besluiten heeft verweerder de adviezen van de bezwaarcommissie van 20 januari 2016, uitgebracht op 7 april 2016, ten grondslag gelegd.
3. Verzoekers hebben, samengevat weergegeven, tegen de bestreden besluiten aangevoerd dat zij het onbegrijpelijk vinden dat de begunstigingstermijn is verlengd, omdat belanghebbenden inmiddels vijf maanden de tijd hebben gehad om hun recreatiewoon-schepen te verwijderen. Dat was volgens verzoekers lang genoeg om aan de last te kunnen voldoen. De redenering van verweerder in de bestreden besluiten vormt volgens verzoekers geen enkele rechtvaardiging voor een verlenging van de begunstigingstermijn, mede omdat op dat moment nog niet duidelijk was wanneer de besluiten op de bezwaren zouden worden genomen. Verzoekers zijn van mening dat de woonrecreatieschepen nu feitelijk worden gedoogd. Verder hebben zij er op gewezen dat zij al vanaf begin 2011 tegen de recreatiewoonschepen ageren.
4. Ondanks dat in de bestreden besluiten ook de bezwaren van belanghebbenden ontvankelijk zijn verklaard, is de voorzieningenrechter allereerst van oordeel dat deze besluiten uitsluitend tot gevolg hebben dat de begunstigingstermijnen, zoals die waren vastgesteld in de besluiten van 29 oktober 2015, zijn verlengd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreffen de bestreden besluiten dan ook uitsluitend een wijziging van de besluiten van
29 oktober 2015 en kunnen deze niet als besluiten op de bezwaren van belanghebbenden daartegen worden aangemerkt. Dit betekent dat de bestreden besluiten als nieuwe primaire besluiten moeten worden aangemerkt, zodat verzoekers daartegen eerst bezwaar moeten maken, voordat zij daartegen beroep kunnen instellen. Hieruit volgt dat verzoekers tegen de bestreden besluiten ten onrechte beroep hebben ingesteld. De voorzieningenrechter zal de beroepschriften die bij de rechtbank bekend zijn onder de procedurenummers AWB 16/888, AWB 16/890 en AWB 16/892 daarom ter behandeling als bezwaarschrift doorsturen naar verweerder en het door verzoekers voor de behandeling van hun beroepschriften betaalde griffierecht naar hen terugboeken.
5. Ten aanzien van de vraag of er aanleiding bestaat om de door verzoekers gevraagde voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Als gevolg van de besluiten op bezwaar van 8 april 2016 eindigen de aan de lasten verbonden begunstigingstermijnen in beginsel op 20 mei 2016.
7. Verzoekers hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een termijn van maximaal twee weken genoeg moet zijn voor belanghebbenden om de recreatiewoonschepen te verwijderen.
8. Belanghebbenden hebben ter zitting onder meer aangevoerd dat de recreatiewoonschepen niet zomaar zijn te verplaatsen en dat het niet gemakkelijk is om een nieuwe locatie te vinden waar deze kunnen liggen. Belanghebbenden I hebben gesteld dat eigenlijk hun enige opties zijn om de schepen te verkopen of af te breken en dat de uitvoering van de last in zoverre een onomkeerbare situatie tot gevolg zal hebben. Voorts hebben belanghebbenden gesteld dat de recreatiewoonschepen meer dan € 100.000,- hebben gekost en dat het waarschijnlijk is dat zij als gevolg van de last onder dwangsom aanzienlijke schade zullen leiden.
9. Nog afgezien van de vraag in hoeverre belanghebbenden inmiddels hebben gezocht naar een mogelijkheid om hun schepen te verwijderen en wat de financiële gevolgen van de uitvoering van de last precies zullen zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers door de bestreden besluiten niet dusdanig zijn geschaad, dat de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen moeten worden toegewezen.
Het feitelijke gevolg van de bestreden besluiten is dat de begunstigingstermijnen uit de besluiten van 29 oktober 2015 vooralsnog met ongeveer zeven weken zijn verlengd.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hiertegen hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat deze verlenging van de oorspronkelijke termijn van vijf maanden dusdanig onevenredig is dat deze nu met enkele weken dient te worden ingekort. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun belangen bij de verlenging van de termijn dusdanig zwaarwegend zijn en dat deze verlenging dusdanige negatieve gevolgen voor hen heeft, dat deze moet worden ingekort.
10. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen daarom afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.