ECLI:NL:RBOVE:2016:1430

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
C/08/183708 / KG ZA 16-86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van carport wegens onrechtmatige hinder tussen buren

Op 25 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren, [eisers] en [gedaagden]. [Eisers] vorderden de verwijdering van een carport die door [gedaagden] was geplaatst, omdat zij stelden dat deze carport onrechtmatige hinder veroorzaakte. De carport was gebouwd zonder dat [gedaagden] [eisers] op de hoogte hadden gesteld van hun plannen, ondanks dat de gemeente een omgevingsvergunning had verleend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de carport geen aanzienlijke stoornis in het genot van de eigendom van [eisers] opleverde. De afstand tussen de carport en de woning van [eisers] was ongeveer 6 meter, en hoewel het uitzicht belemmerd werd, was de hinder niet zo ernstig dat deze onacceptabel was. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eisers] de huidige situatie moesten dulden en wees de vorderingen af. Tevens werden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, omdat het niet onbegrijpelijk was dat [eisers] zich genoodzaakt voelden om deze procedure te starten. De uitspraak benadrukt het belang van goede burenrelaties en communicatie over bouwplannen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/183708 / KG ZA 16-86
Vonnis in kort geding van 25 april 2016
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te Enschede,
2.
[eiseres],
wonende te Enschede,
eisers,
advocaat mr. K.C.J. Gerritsen te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Enschede,
gedaagde,
in persoon verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Enschede,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers]
  • de gerechtelijke plaatsopneming en de voortzetting van de mondelinge behandeling ter plaatse en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waarvan kan worden uitgegaan

2.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren.
2.2.
[eisers] zijn eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan het adres
[adres 1] te Enschede.
2.3.
[gedaagden] zijn eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres 2] te Enschede.
2.4.
Op 8 december 2014 hebben [gedaagden] een aanvraag omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Enschede (hierna: de gemeente) voor het bouwen van een carport met zonnepanelen (hierna: de carport) op zijn perceel.
2.5.
Op 23 februari 2015 heeft de gemeente de omgevingsvergunning van rechtswege verleend, omdat de gemeente niet tijdig heeft beslist op de aanvraag.
2.6.
Het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen is gepubliceerd in het weekblad Huis aan Huis.
2.7.
Er zijn geen bezwaren ingediend tegen het besluit. De bezwaartermijn is verstreken. Het besluit is onherroepelijk geworden.
2.8.
In het weekend van 13 en 14 februari 2016 hebben [gedaagden] op hun erf aan de zijkant van hun woning tegen de erfafscheiding met het perceel van [eisers] , de carport geplaatst.
2.9.
De carport is ongeveer 7 meter lang, 5 meter breed en heeft een schuinoplopend dak van 3 tot 4 meter hoog met zonnepanelen.
2.10.
[gedaagden] hebben [eisers] niet op de hoogte gesteld van hun plannen voor de carport en de ingediende aanvraag en evenmin van het verleende besluit.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die - kort gezegd - ter beantwoording voorligt is of de geplaatste carport (over)last bezorgd bij [eisers] , in die mate dat sprake is van onrechtmatige hinder.
[eisers] stellen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord en vorderen verwijdering van de carport dan wel verplaatsing van de carport in zuidelijke dan wel zuidoostelijke richting, op straffe van een dwangsom. [gedaagden] betwisten dat er sprake is van onrechtmatige hinder. De gemeente heeft een vergunning verleend voor het plaatsen van de carport. Aan die vergunning hebben zij zich gehouden.
3.2.
De vorderingen van [eisers] zijn gebaseerd op de stelling dat [gedaagden] ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig handelen jegens [eisers] . Reeds de enkele stelling van [eisers] dat zij thans hinder ondervinden van de carport van
[gedaagden] , rechtvaardigt het vorderen van een voorlopige voorziening in kort geding.
[eisers] hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen.
3.3.
Vast staat dat de verleende vergunning formele rechtskracht heeft verkregen. Dit brengt mee dat de vergunninghouder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op de juiste wijze zijn afgewogen en dat hij gerechtigd is om van die vergunning gebruik te maken.
Een bouwvergunning die formele rechtskracht heeft verkregen en dus geacht moet worden in overeenstemming met het bestemmingsplan te zijn verleend, vrijwaart de houder die in overeenstemming met de afgegeven vergunning heeft gebouwd echter niet van aansprakelijkheid wegens het veroorzaken van onrechtmatige hinder.
3.4.
Hoewel voorkomen moet worden dat een afweging van een bestuursorgaan die formele rechtskracht heeft verkregen (opnieuw) aan de orde wordt gesteld, staat de formele rechtskracht van de vergunning (ook) in het onderhavige geval niet aan een toetsing of sprake is van onrechtmatige hinder in de weg. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat hier sprake is van een door de gemeente van rechtswege verleende vergunning, waarbij geen inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden.
3.5.
De vorderingen van [eisers] zijn gebaseerd op de stelling dat sprake is van een hindersituatie als bedoeld in artikel 6:162 BW juncto artikel 5:37 BW. Ter toelichting hebben [eisers] gesteld dat hen door het opgetrokken bouwwerk het nodige (zon)licht wordt ontnomen omdat de carport gedeeltelijk voor een raam van de woonkamer van
[eisers] is geplaatst. Wanneer [eisers] op de vaste stek op de bank voor het raam plaatsnemen, kunnen zij thans de lucht niet meer zien. Buiten voor het betreffende raam staat al jaren een jacuzzi. Als [eisers] in de jacuzzi plaatsnemen, kijken zij tegen het dak van het bouwwerk aan. Op deze wijze wordt hen in toenemende mate het woongenot ontnomen, aldus [eisers] .
[gedaagden] hebben zich hiertegen gemotiveerd verweerd.
3.6.
Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder, alsmede de omvang van de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.
3.7.
Ter beoordeling van die vragen heeft de voorzieningenrechter zich op 11 april 2016 tussen 15.00 uur en 16.00 uur tezamen met de griffier, persoonlijk van de situatie ter plaatse op de hoogte gesteld.
3.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de geplaatste carport geen aanzienlijke stoornis in het genot van de eigendom van [eisers] op. Het volgende is daarbij van belang.
3.9.
De voorzieningenrechter heeft ter plaatse geconstateerd dat de afstand tussen de carport, die evenwijdig aan de perceelgrens tussen beide woningen is geplaatst, en de woning van [eisers] , ongeveer 6 meter bedraagt. Zittend op ‘de vaste stek’ op de bank van [eisers] en kijkend uit het raam evenwijdig aan de erfgrens met [gedaagden] is het dak (met zonnepanelen) van de carport zichtbaar. Ook is er vanaf die plek lucht zichtbaar. Het was zonnig. De voorzieningenrechter heeft de lichtinstraling in de woonruimte van [eisers] bekeken vanuit het raam, dat uitkijkt op de carport, alsmede vanuit de andere ramen in de woonkamer. Ook heeft de voorzieningenrechter in de tuin gekeken of, en zo ja in welke mate (het dak van) de carport vanuit de (hoek van de) jacuzzi zichtbaar was.
3.10.
Zittend op ‘de vaste stek’ op de bank van [eisers] en kijkend uit het raam wordt het uitzicht belemmerd door de carport. Het raam dat uitkijkt op de carport, is gesitueerd naar het oosten. Er viel geen direct zonlicht naar binnen. Het raam en daarmee de ‘vaste stek’ van [eisers] zal vooral in de ochtend - afhankelijk van het seizoen - (zon)licht vangen. Het (zon)licht in de woonkamer van [eisers] valt voornamelijk via andere naar het zuiden gerichte (grotere) ramen naar binnen. Vanuit de jacuzzi zien [eisers] thans het dak van de carport, daar waar zij dat voorheen niet zagen.
3.11.
De voorzieningenrechter kan zich wel voorstellen dat [eisers] de carport weinig fraai vinden, en het daarom ook ervaren als hinderlijk. Over het esthetische gehalte van de carport kan inderdaad getwist worden. Maar omdat het verlies aan (zon)lichtinval, voor zover dat in de woning van [eisers] zichtbaar is, tamelijk beperkt is, acht de voorzieningenrechter de mate van de daarvan door [eisers] van dag tot dag redelijkerwijs te ondervinden hinder, niet erg groot. Via het raam waaruit [eisers] kijken, zittend op hun ‘vaste stek’, komt zo weinig (zon)licht naar binnen dat, als [eisers] de mate van lichtinval toch onacceptabel vinden, dit naar verwachting met enkele niet al te ingrijpende maatregelen (zoals het plaatsen van een lamp) behoorlijk valt te compenseren.
Dat [eisers] in de huidige situatie badend in de jacuzzi het dak van de carport zien, maakt evenmin dat sprake is van onacceptabele hinder.
3.12.
Er is dus geen sprake van zo ernstige hinder of overlast als gevolg van de geplaatste carport, dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eisers] handelen door deze te laten voortduren en daaraan geen einde te (laten) maken. Van [eisers] kan worden gevergd dat zij de huidige situatie dulden. Daaruit volgt dat de vordering niet kan worden toegewezen.
3.13.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot het volgende. Als naaste buren moet men in beginsel bepaalde hinderlijke gevolgen van elkaars gedragingen dulden. Dit kort geding had echter wellicht kunnen worden voorkomen als [gedaagden] hun plannen met betrekking tot de carport, waarvan [gedaagden] hadden kunnen vermoeden dat de realisatie daarvan voor enige mate van (over)last zou zorgen bij [eisers] , hadden besproken met hun naaste buren. De impact die dat zou (kunnen) hebben gehad, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn algemeenheid niet worden onderschat.
[gedaagden] hadden daarin, als goede buur, meer verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen.
3.14.
De voorzieningenrechter ziet in voornoemde omstandigheden voldoende aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Het is niet onbegrijpelijk dat [eisers] zich genoodzaakt hebben gevoeld deze civiele procedure te entameren om dusdoende het oordeel van de rechter te verkrijgen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
25 april 2016 in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Morskieft, griffier.