ECLI:NL:RBOVE:2016:1559

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/08/185691 / KG ZA 16-147
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over beslaglegging op activa van vennootschap onder firma

Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Overijssel in een kort geding uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen de vennootschap onder firma VOF [X] en Gulf Oil Nederland B.V. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Huisman, vorderde de onmiddellijke opheffing van de op 26 april 2016 gelegde executoriale beslagen op haar activa, waaronder de handelsvoorraad en benzinetanks van haar tankstation. Gulf, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.F.P.M. Vermeer, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, maar dat de executie van het vonnis van 10 april 2015, waarbij [X] B.V. was veroordeeld tot betaling aan Gulf, gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de vordering tot schorsing van de executie niet kon worden toegewezen, omdat de onderhandelingen tussen partijen geen resultaat hadden opgeleverd en de constructie van de geruisloze inbreng van activa niet leidde tot een rechtsopvolging onder algemene titel. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Gulf werden begroot op € 1.146,-. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van der Veer, voorzieningenrechter, en is op 28 april 2016 ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/185691 / KG ZA 16-147
Motivering van de beslissing in kort geding zoals uitgesproken op 26 april 2016
in de zaak van
de vennootschap onder firma
VOF [X],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GULF OIL NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Helder,
gedaagde partij, hierna te noemen Gulf,
advocaat: mr. F.F.P.M. Vermeer te Harderwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de bij brief van 26 april 2016 zijdens [eiseres] ingediende producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Gelet op de hoge spoedeisendheid is er door [eiseres] geen dagvaarding uitgebracht, maar heeft Gulf laten weten vrijwillig te verschijnen. De voorzieningenrechter heeft na afloop van de mondelinge uitspraak direct mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is medegedeeld dat de schriftelijke uitspraak en de motivering later zouden volgen.
1.3.
Vonnis is aldus op 26 april 2016 uitgesproken en de schriftelijke uitwerking hiervan is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming, de handel in- en reparatie van auto’s en een benzinestation.
2.2.
Gulf is een internationale producent en leverancier van brandstoffen en smeermiddelen voor de industrie en bedrijfs- en consumentenmarkt.
2.3.
Bij (verstek-) vonnis in kort geding van 10 april 2015 (hierna ‘het vonnis’) is de besloten vennootschap [X] B.V., gevestigd te [plaats] veroordeeld tot betaling van een geldsom. Het dictum luidt als volgt:
“De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. veroordeelt [X] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
Gulf Oil bij wijze van voorschot te betalen het bedrag van € 217.521,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 maart 2015 tot de dag der algehele voldoening.
II. veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Gulf Oil begroot op € 4.236,82 aan verschotten en € 816,- aan salaris van de advocaat.
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.”
2.4.
Gulf heeft het verstekvonnis van 10 april 2015 aan [X] B.V. laten betekenen.
2.5.
De accountant van de heer [B] heeft bij brief van 22 december 2015 de belastingdienst verzocht om de geruisloze terugkeer van de door Racobri Holding B.V. gedreven onderneming. De belastingdienst heeft bij beschikking van 5 januari 2016 toestemming gegeven voor de geruisloze terugkeer uit Racobri Holding B.V.
2.6.
Racobri Holding B.V. heeft [X] B.V. overgenomen, blijkens een door [eiseres] overgelegde ongedateerde overeenkomst.
2.7.
[X] B.V. heeft zich op 4 april 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.
2.8.
Met ingang van 4 april 2016 heeft [eiseres] zich ingeschreven in het handelsregister.
2.9.
Op 26 april 2016 heeft een deurwaarder op basis van het verstekvonnis van
10 april 2015 executoriaal beslag gelegd ten laste van [X] B.V. op onder meer haar gehele handelsvoorraad, waarbij ook onder meer de benzinetanks van het door [eiseres] gedreven benzinetankstation zijn verzegeld en zij aldus noodgedwongen haar bedrijfsactiviteiten gedeeltelijk dient te staken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – de onmiddellijke opheffing van de op 26 april 2016 ten laste van haar of ten laste van [X] B.V. gelegde executoriale beslagen.
3.2.
Gulf voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.2.
Bij vonnis van 10 april 2015 is [X] B.V. veroordeeld tot betaling aan Gulf van ruim € 200.000 ter zake van onbetaald gebleven (benzine-)leveranties. Niet is in geschil, dat deze titel op grond waarvan op 26 april 2016 executoire beslag onder [X] B.V. is gelegd, daartoe strekt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop, dat schorsing van de executie van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel slechts bij hoge uitzondering geboden is en enkel op zwaarwegende gronden bevolen kan worden.
4.4.
De door [eiseres] hiertoe aangevoerde grond is het feit dat na het wijzen van dat vonnis van 10 april 2015, met name gedurende het laatste half jaar, onderhandelingen tussen [eiseres] en Gulf zijn gevoerd om te komen tot een oplossing en afdoening van die schuld, maar die (nog) niet zijn afgerond.
4.5.
Voormeld vonnis is gewezen tegen [X] B.V., maar de onderhavige vordering tot schorsing is ingesteld door [eiseres] en ter zitting is gebleken dat die VOF al sedert 1 januari 2015 bestaat en [X] B.V. al dan niet via een holdingsconstructie inmiddels "fiscaal geruisloos is uitgezakt" in die VOF nadat een de werkmaatschappij was gefuseerd met haar moedervennootschap Racobri Holding B.V. Dit zou per begin 2016 zijn geschied en onder meer tot uitschrijving per
4 april 2016 van die BV uit het Handelsregister hebben geleid.
4.6.
Wat ook van die fiscale inzichten of mogelijkheden zij, ook [eiseres] is het ermee eens dat die geruisloze inbreng geen rechtsopvolging onder algemene titel door [eiseres] inhoudt en enkel - fiscaal gezien - geruisloze inbreng van de activa en passiva van die besloten vennootschap in de VOF beslaat.
4.7.
Het staat ook vast dat de verplichting aan Gulf van ruim € 200.000 de enige (bekende) crediteur van [X] B.V. is, die zich op deze wijze geconfronteerd ziet met het onttrekken van verhaal door haar schuldenaar. Een eerdere faillissementsaanvrage is dienvolgens ook op het ontbreken van pluraliteit gestrand.
4.8.
In het kader van de executie van voormeld vonnis is echter niet fiscaal mogelijk geruisloze inbreng in een VOF en/of uitschrijving van [X] B.V. uit het handelsregister bepalend voor het lot van de activa als voorwerp van de executie; daartoe is hoogstens een afgeronde liquidatie van die BV maatgevend. Daarvan is voorshands onvoldoende gebleken.
4.9.
Daarmede is de gerechtvaardigdheid van het thans door Gulf onder [X] B.V. gelegde executoire beslag (en vervolg daarvan) gegeven.
4.10.
De door [eiseres] gestelde onderhandelingen met Gulf brengen daarin geen verandering, alleen al omdat zij niet tot enig resultaat hebben geleid en bovendien tot voor kort die onderhandelingen enkel door [X] B.V. werden gevoerd en voor Gulf eerst thans, na het gelegde beslag, [X] als VOF met uitzakconstructie en geruisloze inbreng daarin van de activa van [X] B.V. ten tonele worden gevoerd.
4.11.
De rechtbank acht dan ook volstrekt gerechtvaardigd het standpunt van Gulf, dat deze aan haar als enige en zeer substantiële crediteur van [X] B.V. onthouden constructie/manoeuvre met als kennelijk doel de activa van [X] B.V. aan haar verhaal te onttrekken en gevoegd bij de - op zich vrijblijvende - mededeling ter zitting van [eiseres] in principe bereid te zijn om enig standpunt en/of aanbod door [X] B.V. gedaan in het onderhandelingstraject, in later stadium gestand te willen doen, geen althans volstrekt onvoldoende vertrouwen inboezemt en geen reden is om de executie, als door [eiseres] verzocht, op te heffen dan wel te schorsen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gulf worden begroot op:
-griffierecht € 619,00
-kosten dagvaarding 0,00
-salaris advocaat
527,00
Totaal € 1.146,00

5.De beslissing (zoals uitgesproken op 26 april 2016)

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gulf tot op heden begroot op € 1.146,-,
5.2.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze uitspraak is op 28 april 2016 gegeven door mr. J.H. van der Veer, voorzieningenrechter, en is door hem en de griffier ondertekend.