Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de bij brief van 26 april 2016 zijdens [eiseres] ingediende producties
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
527,00
Rechtbank Overijssel
Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Overijssel in een kort geding uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen de vennootschap onder firma VOF [X] en Gulf Oil Nederland B.V. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Huisman, vorderde de onmiddellijke opheffing van de op 26 april 2016 gelegde executoriale beslagen op haar activa, waaronder de handelsvoorraad en benzinetanks van haar tankstation. Gulf, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.F.P.M. Vermeer, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, maar dat de executie van het vonnis van 10 april 2015, waarbij [X] B.V. was veroordeeld tot betaling aan Gulf, gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de vordering tot schorsing van de executie niet kon worden toegewezen, omdat de onderhandelingen tussen partijen geen resultaat hadden opgeleverd en de constructie van de geruisloze inbreng van activa niet leidde tot een rechtsopvolging onder algemene titel. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Gulf werden begroot op € 1.146,-. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van der Veer, voorzieningenrechter, en is op 28 april 2016 ondertekend.