ECLI:NL:RBOVE:2016:1560

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/08/184118 / KG ZA 16-96
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van perceel in kort geding met betrekking tot pachtovereenkomst en huur- en/of pachtbeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Twentsvast B.V. en een gedaagde partij, die een akkerbouwbedrijf exploiteert. Twentsvast vorderde de ontruiming van een perceel dat zij op een executoriale veiling had verkregen, terwijl de gedaagde partij een pachtovereenkomst had met de voormalige eigenaar van het perceel. De gedaagde had het perceel sinds 2010 gepacht, maar de pachtovereenkomst was pas in 2015 geregistreerd. De hypotheekhouder, FGH Bank N.V., had het huurbeding ingeroepen wegens betalingsachterstanden, wat leidde tot de vordering van Twentsvast om het perceel te ontruimen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisende belang van Twentsvast voortvloeit uit de aard van de vordering en dat de pachtovereenkomst niet in de weg staat aan de inroepbaarheid van het huurbeding. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, ondanks het verweer van de gedaagde dat de pachtovereenkomst goedgekeurd was door de Grondkamer. De voorzieningenrechter concludeerde dat de registratie van de pachtovereenkomst niet betekent dat het huurbeding niet kan worden ingeroepen. De gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van het perceel binnen drie dagen na betekening van het vonnis, met een verbod om het perceel te betreden of te gebruiken, en er werd een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van dit verbod. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/184118 / KG ZA 16-96
Vonnis in kort geding van 15 april 2016
in de zaak van
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWENTSVAST B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
eisende partij, hierna te noemen Twentsvast,
advocaat: mr. D.F. Briedé te Almelo,
tegen
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.C. Dingeldein te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties 1 tot en met 5 van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Twentsvast
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Twentsvast heeft op de executoriale veiling van 24 december 2015 een bod gedaan op het perceel [adres] te [plaats] , sectie [X] , [xxxx] , [yyyy] en [zzzz] (hierna ‘het perceel’) en blijkens het proces-verbaal van veiling van 24 december 2015 en de koopakte van 20 januari 2016 in eigendom verkregen.
2.2.
Het perceel was voordien eigendom van De Lutteweide Vastgoed B.V.
2.3.
[gedaagde] is een akkerbouwbedrijf en heeft op 1 januari 2015 met De Lutteweide Vastgoed B.V. een overeenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat zij voornoemd perceel gaat pachten tegen een jaarlijkse vergoeding van € 1.105,80. laatstgenoemde overeenkomst is geregistreerd bij de Grondkamer. Bestuurder van [gedaagde] is de heer [N] , die eerder op basis van een eenmanszaak het akkerbouwbedrijf exploiteerde, maar deze onderneming in verband met toeslagrechten vanaf januari 2015 heeft ingebracht in de besloten vennootschap. De eenmanszaak heeft het perceel vanaf omstreeks 2010 gepacht. In eerste instantie was sprake van een mondelinge overeenkomst, maar dit is sinds 1 januari 2012 omgezet in een schriftelijke pachtovereenkomst.
2.3.
De hypotheekhouder FGH Bank N.V. heeft wegens een betalingsachterstand bij exploot van 25 september 2015 tegen [gedaagde] het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding ingeroepen, een beroep gedaan op de nietigheid c.q. vernietiging van de onderliggende overeenkomsten en is voorts aangezegd dat het onroerend goed openbaar zou worden verkocht op 5 november 2015.
2.4.
Bij beschikking van 17 november 2015 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is aan FGH Bank verlof verleend om het huurbeding in te roepen tegen De Lutteweide Vastgoed B.V., Aagten en zijn eventuele gebruikers en/of (onbekende) huurders veroordeeld om de onroerende zaak te ontruimen.
2.5.
Twentsvast heeft [gedaagde] bij brief van 26 februari 2016 verzocht om niet langer van het perceel gebruik te maken.
2.6.
Bij e-mailbericht van 9 maart 2016 heeft [gedaagde] aan Twentsvast laten weten niet bereid te zijn afstand te doen van haar pachtrecht.

3.Het geschil

3.1.
Twentsvast vordert, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] zal veroordelen tot ontruiming van het door haar in gebruik zijnde perceel zoals genoemd in de dagvaarding en in goede staat en ter vrije beschikking aan Twentsvast te stellen, alsmede [gedaagde] te verbieden om het perceel te betreden of hier op welke wijze dan ook gebruik van te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door Twentsvast gestelde spoedeisende belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Twentsvast vordert, in lijn met de reeds door deze rechtbank afgegeven beschikking van 17 november 2015, dat ook [gedaagde] tot ontruiming van het perceel dient over te gaan. Wanneer de pachtovereenkomst nu precies een aanvang heeft genomen, reeds vanaf 2010 of 2015, is in deze niet relevant nu de overeenkomst in ieder geval van een latere datum is dan de hypotheekakte waarin het huurbeding is opgenomen, welke stamt uit 2007. Evenmin doet de registratie van de laatste pachtovereenkomst bij de Grondkamer hieraan iets af. Bij exploot van aanzegging van 25 september 2015 is tegen [gedaagde] het huurbeding ingeroepen en om die reden vordert Twentsvast nu de ontruiming van [gedaagde] van het perceel voordat er door [gedaagde] wordt overgegaan tot bewerking van het akkerland.
4.3.
[gedaagde] stelt daarentegen dat het perceel al jaren wordt gepacht, en dat de grondkamer de pachtovereenkomst van 1 januari 2015 heeft goedgekeurd. Om die redenen dient de vordering tot ontruiming te worden afgewezen. [gedaagde] wil graag zijn activiteiten met het akkerbouwbedrijf op het perceel voortzetten.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering tot ontruiming dient te worden toegewezen. Immers staat onweersproken vast dat de FGH-bank het in de hypotheekakte opgenomen huur- dan wel pachtbeding heeft ingeroepen, ook tegen [gedaagde] , en dat niet valt in te zien waarom in casu een uitzondering op de hoofdregel zou moeten gelden. Nu ook als onweersproken vaststaat dat de hypotheekakte waarin het beding is opgenomen dateert uit 2007, heeft de voormalige eigenaar derhalve nadien met [gedaagde] een pachtovereenkomst gesloten en kan het huur- dan wel pachtbeding jegens [gedaagde] worden ingeroepen en kan om ontruiming door [gedaagde] worden verzocht. Het enkele feit dat er sprake is van een registratie van de pachtovereenkomst bij de Grondkamer maakt niet dat het huurbeding niet kan worden ingeroepen. Immers, de Grondkamer heeft slechts haar goedkeuring aan de pachtovereenkomst verleend en geen beding dan wel bepaling opgenomen die het inroepen van het huur- dan wel pachtbeding onmogelijk maakt. Voor zover is betoogd dat het beding geen werking heeft als bedoeld in artikel 3:264 lid 3 BW gelet op voornoemde goedkeuring, slaagt dit beroep niet. De grondkamer heeft immers geen aan het beding strijdige inhoud gegeven, enkel haar goedkeuring verleend. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op het voorgaande, hij aan een belangenafweging, zoals [gedaagde] ook heeft betoogd, niet toekomt.
4.5.
Het gevorderde verbod tot betreding en gebruik zal worden toegewezen, met dien verstande dat het zal ingaan na de ontruimingstermijn en de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het perceel [adres] te [plaats] , sectie [X] , nummers [xxxx] , [yyyy] en [zzzz] binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en in goede staat en ter vrije beschikking aan Twentsvast te stellen;
5.2.
verbiedt [gedaagde] om het perceel als onder 5.1. nader omschreven na ontruiming te betreden of hier op welke wijze dan ook gebruik van te maken;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in strijd handelt met het onder 5.2. bepaalde, aan Twentsvast een dwangsom verbeurt van EUR 250,- per overtreding en EUR 250,- per dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van
EUR 10.000,-;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Twentsvast begroot op € 719,12 aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op
15 april 2016.