ECLI:NL:RBOVE:2016:1563

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
4939633 \ CV EXPL 16-2764
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.R.K. Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van een pand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde betaling van € 2.400,00 aan achterstallige huur en de ontruiming van een pand. De vordering was gebaseerd op een huurovereenkomst die volgens [eiser] op 24 november 2015 tot stand was gekomen. [Gedaagde] betwistte echter dat er een rechtsgeldige huurovereenkomst was gesloten en voerde aan dat hij slechts de sleutel van het pand had geleend voor een nicht die geïnteresseerd was in het huren van het pand.

De procedure begon met een dagvaarding op 30 maart 2016, gevolgd door een zitting op 7 april 2016. Tijdens deze zitting heeft de kantonrechter het pand bezichtigd en zijn partijen de gelegenheid gegeven om het geschil onderling te regelen. Echter, na een brief van 15 april waarin werd aangegeven dat er geen minnelijke oplossing was bereikt, werd vonnis bepaald.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een huurovereenkomst. De verklaring die door partijen was ondertekend, werd door de kantonrechter niet als bewijs voor een huurovereenkomst beschouwd, maar eerder als een bevestiging van de sleuteloverdracht. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] niet aannemelijk was en wees deze af, waarbij [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 4939633 \ CV EXPL 16-2764
Vonnis in kort geding van 22 april 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. I. Mercanoğlu,
advocaat te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.A. Buld,
advocaat te Hengelo (O).

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 30 maart 2016, waarbij [eiser] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
[gedaagde] heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 7 april 2016.
[eiser] is verschenen bij de heer [A] , bijgestaan door mr. Mercanoğlu.
[gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Buld.
1.4.
[eiser] heef zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
1.5.
De kantonrechter heeft in het bijzijn van de griffier en partijen het pand aan de [adres] bezichtigd.
1.6.
De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen opgemaakt.
1.7.
Partijen is een termijn gegund om het geschil in onderling overleg te regelen.
1.8.
Bij brief van 15 april heeft de gemachtigde van [eiser] de kantonrechter laten weten het overleg tussen partijen niet heeft geleid tot een minnelijke oplossing.
1.9.
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het navolgende vast.
2.2.
Op 24 november 2015 is het navolgende door partijen aan het papier toevertrouwd:
Almelo, 24 november 2015
Hierbij verklaren wij sleutel van [adres] , [vestigingsplaats] Door [gedaagde] ontvangen heb. Huurcontract 1 januri 2016 gaat het in. 1250 euro voor inventaris kost Eerste jaar kreegen ze 200 euro per maand huurkorting van 1000 euro 1+ 10 jaar huur kontract.
2.3.
Op 23 december 2015 stuurt [A] aan [gedaagde] een e-mail met de navolgende tekst, voor zover hier van belang:
[… .]
In de bijlage treft u het concept huurcontract voor het pand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
Gaarne verzoek ik u om deze door te nemen en bij uw goedkeuring contact met mij op te nemen voor het maken van een afspraak ter ondertekening van het onderhavige contract. [… .]

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, naar de kantonrechter begrijpt, dat [gedaagde] wordt veroordeeld:
  • binnen twee dagen na datum van dit vonnis aan hem te betalen een bedrag van € 2.400,00 wegens achterstallige huur;
  • het gehuurde te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom;
  • aan hem te betalen een bedrag van € 800,00 per maand tot aan de dag van algehele ontruiming van het gehuurde;
  • in de kosten van deze procedure.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een huurovereenkomst heeft afgesloten voor de duur van 11 jaar, ingaande 1 januari 2016 en eindigende 31 december 2026. [eiser] geeft daartoe aan dat hij op 24 november 2015 de sleutels aan [gedaagde] heeft overhandigd. Ingevolge de huurovereenkomst van 24 november 2015 bedraagt de huurprijs € 1.000,00 per maand. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] in het eerste jaar € 800,00 per maand zou betalen en voor de resterende periode een bedrag van € 1.000,00 per maand.
[eiser] stelt dat [gedaagde] in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de huurovereenkomst tekort is geschoten. Sinds de aanvang van de huurovereenkomst worden de huurpenningen niet betaald. De huurachterstand bedraagt tot en met de maand maart 2016 € 2.400,00 per maand. De sleutels van het pand heeft [gedaagde] nog steeds in zijn bezit. Namens [eiser] wordt aangevoerd dat [gedaagde] het slot van het gehuurde heeft veranderd.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist uitdrukkelijk dat tussen hem en [eiser] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] voert daartoe aan [eiser] in 2015 te hebben ontmoet, waarbij [eiser] te kennen heeft gegeven een huurder te zoeken voor een pand in [vestigingsplaats] . Kort daarop heeft een nicht van [gedaagde] , genaamd [B] en woonachtig in [C] , te kennen gegeven dat zij voornemens was een kapperszaak in [F] te openen. [gedaagde] heeft die nicht in contact gebracht met [eiser] en samen hebben zij het pand aan de [adres] bekeken. [eiser] had op dat moment haast en heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de sleutel van het pand wel even mocht lenen. [gedaagde] stelt voorts dat [eiser] heeft aangegeven dat, wanneer [B] het pand wilde huren, [gedaagde] dan huurder zou moeten worden en dat hij het pand kon onderverhuren aan [B] . Met betrekking tot de sleutels stelt [gedaagde] dat [eiser] aan heeft gegeven dat het gebruikelijk was voor de ontvangst van de sleutel te tekenen. De verklaring, zie 2.2., is ondertekend met de intentie dat hij tekende voor ontvangst van de sleutel. Van een huurovereenkomst is geen sprake.
[gedaagde] geeft aan de op 23 december 2015 ontvangen concept huurovereenkomst ter controle te hebben voorgelegd aan zijn boekhouder. In de huurovereenkomst stonden een aantal fouten, waaronder het feit dat het gehuurde niet mocht worden onder verhuurd.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.
4.2.
Feitelijk wordt van de kantonrechter een voorlopig oordeel gevraagd of er op 24 november 2015 tussen partijen een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het pand [adres] te [vestigingsplaats] .
4.3.
Ten bewijze van zijn stelling dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen heeft [eiser] een schriftelijke verklaring van partijen in het geding gebracht en gesteld dat [gedaagde] (nog steeds) in het bezit van de sleutel van het pand is.
De kantonrechter acht hetgeen [eiser] ten bewijze van zijn stellingen heeft geponeerd onvoldoende om vooralsnog de conclusie te rechtvaardigen dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Aannemelijker acht de kantonrechter de visie van [gedaagde] dat genoemde verklaring is getekend om de afgifte van de sleutel van het pand vast te leggen. Onweersproken is in dat kader door [gedaagde] gesteld dat [eiser] , die overigens niet ter mondelinge behandeling is verschenen, haast had en dat hij, [gedaagde] tezamen met zijn nicht, in alle rust het te huren pand kon bekijken.
Het overige in de schriftelijke verklaring opgetekende zijn, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, de voorwaarden waaronder de huurovereenkomst eventueel tot stand zou kunnen komen. In die lijn ligt eveneens de verzending van de concept huurovereenkomst op 23 december 2015 die ter goedkeuring naar [gedaagde] is verzonden en waarin, naar onweersproken is gesteld, zelfs stond vermeld dat het gehuurde niet mocht worden onderverhuurd, daar waar dit toch uitdrukkelijk de bedoeling van partijen was. De stelling dat [gedaagde] het slot van de deur van het gehuurde zou hebben voorzien van een nieuw slot heeft [eiser] vooralsnog niet aannemelijk weten te maken. In ieder geval is de kantonrechter gebleken dat de partijen ten tijde van de mondelinge behandeling over dezelfde sleutel bleken te bezitten van de toegangsdeur van het in geding zijnde pand. Het enkele feit dat [gedaagde] nog in het bezit is van de sleutel van het pand betekent niet dat er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
4.4.
Het vorenstaande betekent dat [eiser] zal hebben te bewijzen dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen als door hem gesteld. De aard van de onderhavige procedure leent zich niet voor een uitvoerige bewijslevering. Een en ander zal hebben plaats te vinden in een eventueel door [eiser] te entameren bodemprocedure. Nu evenwel op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure tot de conclusie zal worden gekomen dat er een huurovereenkomst, met betrekking tot het pand [adres] te [vestigingsplaats] tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen, dient de hierop gebaseerde vordering te worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gesteld partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing in kort geding

I Wijst de vordering af.
II Veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,00 wegens het salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R.K. Valk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.