Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[A] ,
[B],
[C],
[D],
Rechtbank Overijssel
Op 1 mei 2015 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Overijssel, met betrekking tot de onroerende zaak, een bedrijfspand met bijbehorende aanhorigheden. Verzoekster vroeg om een machtiging om de onroerende zaak in beheer te nemen en om belanghebbenden te veroordelen tot ontruiming. Na een mondelinge behandeling op 22 september 2015 heeft verzoekster op 9 maart 2016 aangegeven de procedure te willen intrekken. Belanghebbenden sub 3 en 4 hebben echter aangegeven niet met deze intrekking in te stemmen zonder vergoeding van proceskosten.
Op 30 maart 2016 heeft verzoekster verzocht de zaak voort te zetten voor wat betreft het beheer, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de intrekking van het verzoek door verzoekster weloverwogen was en dat er geen eenduidig verzoek tot ongedaanmaking van de intrekking was gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat de behandeling van het verzoek niet adequaat kan plaatsvinden zonder de aanwezigheid van de belanghebbenden.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot ongedaanmaking van de intrekking in strijd met de goede procesorde verklaard en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Tevens is verzoekster veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden sub 3 en 4, die zijn begroot op € 452,00. Deze beschikking is gegeven op 7 april 2016.