In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en VGO Beheer BV. [eiser] vorderde ontruiming van een gehuurde kantoorruimte, met een huurachterstand van € 14.190,55, en stelde dat VGO haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakwam. De vordering was gebaseerd op meerdere tekortkomingen, waaronder het gebruik van het gehuurde als woonruimte en onderverhuur zonder toestemming. VGO betwistte de huurachterstand en stelde dat er geen wanprestatie was, omdat er mondelinge toestemming voor de onderhuur zou zijn gegeven.
De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang aanwezig was, maar dat de gestelde tekortkomingen onvoldoende aannemelijk waren gemaakt. De rechter merkte op dat de huurbetalingen en de onderhuursituatie niet duidelijk waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde wanprestatie. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser] moesten worden afgewezen, omdat de tekortkomingen niet van voldoende gewicht waren om ontruiming in kort geding toe te wijzen. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van VGO.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in kort geding procedures, vooral in gevallen waar huurovereenkomsten en familiebanden een rol spelen. De rechter heeft de inhoud van de zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen.