In deze zaak heeft eiser [X] een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Bonfait B.V. met als doel nakoming van een samenwerkingsovereenkomst die volgens hem tot stand zou zijn gekomen. De procedure is gestart naar aanleiding van een opzegging van de samenwerking door Bonfait, die op 25 februari 2016 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat er een bindende overeenkomst bestaat die Bonfait verplicht om de afspraken na te komen, inclusief de voorwaarden die zijn vastgelegd in een eerder gespreksverslag. Bonfait betwist echter dat er een samenwerkingsovereenkomst is gesloten en stelt dat de onderhandelingen zijn gestrand zonder dat er een definitieve overeenkomst is bereikt.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het blijkt dat [X] en Bonfait in juni 2015 de intentie hebben uitgesproken om een samenwerkingsovereenkomst op te stellen, maar dat deze overeenkomst nooit definitief is gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bindende overeenkomst is tot stand gekomen, waardoor de vorderingen van [X] tot nakoming worden afgewezen. Tevens wordt [X] veroordeeld in de proceskosten van Bonfait.
In reconventie heeft Bonfait een vordering ingesteld tegen [X] tot betaling van een voorschot op een lening. De voorzieningenrechter oordeelt dat Bonfait niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor deze vordering, en wijst deze af. Ook Bonfait wordt veroordeeld in de proceskosten van [X].