ECLI:NL:RBOVE:2016:171

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
C/08/180478 / KG ZA 15-412
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir derdenbeslag in kort geding met betrekking tot een internationale vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap HOST B.V. en de rechtspersoon naar buitenlands recht SIA IMPORTEX GROUP. HOST B.V. vorderde de opheffing van conservatoire derdenbeslagen die door IMPORTEX waren gelegd onder verschillende banken en de Gemeente Eindhoven. De achtergrond van de zaak betreft een vordering van IMPORTEX die voortvloeit uit een eerder vonnis van de rechtbank in Riga, Letland, waarin een bedrag van € 721.279,84 aan IMPORTEX was toegewezen. HOST B.V. betwistte de vordering van IMPORTEX en voerde aan dat er voldoende zekerheden waren om de beslaglegging te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het niet de taak van de Nederlandse rechter was om de beslissingen van de Letse rechter in materiële zin te beoordelen, maar dat er wel rekening gehouden moest worden met de ontwikkelingen in het hoger beroep dat door HOST was ingesteld tegen het vonnis van de Letse rechtbank. De rechtbank concludeerde dat de belangen van HOST zwaarder wogen en dat de gelegde beslagen opgeheven dienden te worden, mits HOST een bankgarantie van € 100.000,-- zou stellen. Tevens werd IMPORTEX veroordeeld in de proceskosten van HOST, die op € 1.512,84 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/180478 / KG ZA 15-412
Vonnis in kort geding van 15 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOST B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
advocaat mr. H.P. de Lange te Heerenveen,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SIA IMPORTEX GROUP,
gevestigd te LV-5469 Saliena, Letland,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.F. Feenstra te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘Host’ en ‘Importex’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Host
  • de pleitnota van Importex.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking d.d. 14 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, aan Importex verlof verleend ten laste van Host tot het doen leggen van conservatoire derdenbeslag onder:
- Coöperatieve Rabobank Enschede-Haaksbergen U.A.
- Coöperatieve Rabobank Twente-Oost U.A.
- ING-Bank N.V.
- ABN AMRO Bank N.V.
- Gemeente Eindhoven
2. Ten gevolge van het verleende verlof heeft Importex op 16 december 2015 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank Enschede-Haaksbergen U.A., alsmede onder de Gemeente Eindhoven.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Host vordert ex artikel 705 Rv opheffing van deze beslagen (onder meer) op grond van het navolgende.
3.2.
Importex baseert haar vordering waarvoor het beslagverlof is gevraagd, op een op 2 juli 2015 door de rechtbank in eerste aanleg te Riga (Letland) gewezen vonnis in de aldaar aanhangige bodemprocedure tussen Importex en Host respectievelijk Host Energo.
De door de rechtbank te Riga daarbij toegewezen vordering bedraagt in totaal € 721.279,84, waarvan een bedrag ad € 492.287,74 uit een contractuele boete bestaat, zulks naast een bedrag ad € 216.627,55 als schadevergoeding.
3.3.
In eerder stadium in die procedure had Importex op 10 december 2013 verlof tot beslaglegging onder Host c.s. gekregen voor (nagenoeg) dat(zelfde) boetebedrag, hetgeen het Supreme Court Civil Case Court Chamber in tussentijds hoger beroep bij arrest
d.d. 29 juli 2014 heeft vernietigd op grond van het feit dat bij de berekening van de boete niet van het oorspronkelijke Frame Work Agreement van 6 december 2011 dient te worden uitgegaan, maar van de later op 13/14 maart 2013 gesloten Agreement No. 2 en de daarin geformuleerde deadlines met een maximaal mogelijke boete ad € 36.415,81.
3.4.
In het vervolgens door de bodemrechter te Riga gewezen eindvonnis van 2 juli 2015 wordt zonder motivering aan deze “vingerwijzing” van het Supreme Court voorbij gegaan en - in reconventie - het oorspronkelijke boetebedrag toegewezen en in conventie -eveneens zonder enige motivering - niet alleen de niet-betwiste maar enkel door Importex opgeschorte factuurvordering van Host Energo van € 208.000,-- maar ook de door Host teruggevorderde € 330.000,--, die Importex eerder onder een afgegeven bankgarantie (Performance Bond) volgens Host ten onrechte had uitgewonnen, afgewezen.
3.5.
Host is op 11 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 juli 2015.
3.6.
Host stelt dat Importex de navolgende feiten niet heeft vermeld in haar verzoekschrift:
a. Importex laat een onbetwiste vordering van Host groot € 208.695,91 onbetaald;
b. Importex heeft een bankgarantie van € 330.000,-- geïncasseerd, welk bedrag in mindering dient te strekken op een eventuele vordering;
c. Importex heeft reeds beslagen onder Host gelegd in Letland, die voor € 81.500,-- doel hebben getroffen.
d. Importex laat de uitspraak van het Supreme Court omtrent de latere ingang van de
boete(clausule) onvermeld. Volgens Host had vermelding hiervan duidelijk gemaakt dat Importex geen substantiële vordering op Host heeft althans voldoende zekerheden en zulks alleen al zou hebben geleid tot afwijzing van het verzoek tot beslaglegging en op grond van artikel 21 Rv de sanctie van opheffing van het beslag dient te volgen.
3.7.
Ook zonderdien is Host van mening dat Importex over meer dan voldoende zekerheden beschikt, zeker met inachtneming van de in Letland onder de SEB-Bank beslagen kredietruimte van € 685.985,68.
3.8.
Importex voert verweer dat hierna bij de beoordeling aan de orde zal komen.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt voor de beoordeling van de vordering van Host tot opheffing van de gelegde conservatoire derdenbeslagen is het op 2 juli 2015 in de bodemprocedure door de rechtbank te Riga gewezen vonnis, waaronder de rechtbank begrepen acht hetgeen in die procedure daaraan is vooraf gegaan aan beslissingen omtrent beslagleggingen door die rechtbank respectievelijk het Supreme Court aldaar.
4.2.
Dit vonnis is vanwege ingesteld hoger beroep (voorshands) niet in kracht van gewijsde gegaan noch is het uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3.
In het kader van het verlenen van het beslagverlof c.q. de beoordeling van de thans verzochte opheffing van gelegde derdenbeslagen is het niet de taak van de Nederlandse (voorzieningen)rechter om deze beslissingen van de Letse (bodem)rechter(s) in materiële zin ten gronde te beoordelen.
4.4.
Wel dient in dit kader, waarin geen in kracht van gewijsde gegane eindbeslissing voorligt, rekening gehouden te worden met mogelijke complicaties en ontwikkelingen in het ingestelde hoger beroep met name bij de beoordeling van de proportionaliteit van de gevraagde en inmiddels gelegde beslagen ten opzichte van de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van de procedure en de mate waarin die gelegde beslagen bij Host knellen.
4.5.
Voorafgaand daaraan oordeelt de rechtbank dat van schending van artikel 21 Rv door Importex in het kader van het verschaffen van de noodzakelijke informatie niet kan worden gesproken, nu het bij het verzoek tot beslaglegging overgelegde vonnis van de Letse bodemrechter is gewezen na terugverwijzing door het Supreme Court en daaruit de -weliswaar ongemotiveerde - afwijzing van de factuurvordering en bankgarantiekwestie blijkt. Het kennelijk eerder in Letland gelegde beslag ziet bovendien niet op Host, maar op Host Energo.
4.6.
Aangaande de beoordeling van die proportionaliteit constateert de rechtbank dat niet uit te sluiten valt, dat allereerst het Supreme Court in hoger beroep evenals in de “beslag-situatie” tot het oordeel komt dat eventuele boetes enkel op basis van Agreement No. 2 dienen te worden berekend en daarnaast alsnog een gemotiveerde uitspraak doet over verschuldigdheid van de factuurvorderingen ad € 208.000,-- van Host op Importex en het al of niet terecht uitgewonnen zijn van de aan Importex gegeven bankgarantie.
4.7.
Gezien de mogelijke uit het vonnis van 2 juli 2015 voortvloeiende tegenstrijdigheden en het in dat vonnis ontbreken van adequate motiveringen, acht de rechtbank het zeer wel tot de mogelijkheden behoren, dat ofwel de boetes tot het niveau van Agreement No. 2 worden teruggebracht en/of de factuurvorderingen alsnog door Importex dienen te worden voldaan en hetgeen onder de bankgarantie is geïncasseerd, alsnog moet worden gerestitueerd.
4.8.
Tegen die achtergrond heeft Importex op dit moment voldoende verhaalsmogelijkheden in eigen hand tot een bedrag van € 540.000,-- (factuur + bankgarantie) te vermeerderen met het beslagene in Letland ad € 81.500,--(auto + saldo), zodat een additionele voorziening van € 100.000,-- tot het niveau van het verleende verlof ad € 720.000,-- genoegzaam is te achten.
4.9.
Ter zitting heeft de heer [K] , directeur van Host, zich bereid verklaard tot het afgeven van een bankgarantie in voormelde zin, zodat de rechtbank daaraan gekoppeld de opheffing van de gelegde beslagen zal bevelen, zijnde het belang van Host daartoe, zeker betreffende het onder haar klant, de Gemeente Eindhoven, gelegde beslag, vanzelfsprekend gegeven.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om Importex in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van Host worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.512,84.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Importex het op het op 16 december 2015 ten laste van Host onder de Coöperatieve Rabobank Enschede-Haaksbergen U.A. alsmede onder de Gemeente Eindhoven gelegde beslag, op te heffen tegen het stellen door Host van een van een Nederlandse bank afkomstige gebruikelijke bankgarantie voor € 100.000,-- ,
5.2.
veroordeelt Importex in de proceskosten, aan de zijde van Host tot op heden begroot op € 1.512,84,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. van der Veer en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: