ECLI:NL:RBOVE:2016:1719

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
C/08/179270 / FA RK 15-2810
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en aanvaardbaarheidstoets in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.M. van Ham-Oude Elferink, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, vastgesteld door de rechtbank Oost Nederland op 8 januari 2013, te wijzigen naar nihil. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Dorresteijn, voerde verweer en verzocht de rechtbank om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 13 november 2012 een bijstandsuitkering ontvangt en dat de eerdere beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. De rechtbank oordeelde dat de man door gewijzigde omstandigheden, waaronder een hoge schuldenlast en de benoeming van een bewindvoerder, niet in zijn noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind met ingang van 25 november 2015 op nihil vastgesteld, en de eerdere bijdrage van € 25,- per maand tot die datum bevestigd.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen worden, gezien hun status als gewezen partners. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats [geboorteplaats]
zaaknummer: C/08/179270 / FA RK 15-2810
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 april 2016
inzake
[bewindvoerder],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, verder te noemen de bewindvoerder, over de goederen die (zullen) toebehoren aan de man:
[X],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. B.M. van Ham-Oude Elferink te Emmeloord,
verzoeker,
en
[verweerder],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat mr. M.C. Dorresteijn te [geboorteplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 25 november 2015;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 20 januari 2016;
- een op 15 februari 2016 binnengekomen brief van de advocaat van de man van 11 februari 2016 met bijlagen;
- een op 19 februari 2016 binnengekomen brief van de advocaat van de vrouw van 18 februari 2016 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 8 maart 2016. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie is geboren het navolgende minderjarige kind:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost Nederland van 8 januari 2013 is, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de man aan de vrouw met ingang van 16 november 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 155,- per maand in het vervolg telkens bij vooruitbetaling voldoet;
- de opgelegde kinderbijdrage eerst van rechtswege wordt verhoogd op 1 januari 2014 met het dan ingaande wettelijke indexeringspercentage.

3.Het verzoek

De man verzoekt de bij beschikking van rechtbank Oost Nederland van 8 januari 2013 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind te wijzigen en deze bijdrage te bepalen op nihil en daarbij voor zoveel mogelijk te bepalen dat hetgeen tot nu toe verschuldigd was overeenkomt met hetgeen feitelijk is voldaan, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht. Voorts verzoekt de man de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het verweer

De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onjuist, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1.
De man stelt enerzijds dat de bovengenoemde beschikking nooit aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan en anderzijds dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank dient te beoordelen of dit aanleiding geeft tot wijziging van de betreffende beschikking.
Van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven voldaan
5.2.
Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij sinds 13 november 2012 een uitkering op bijstandsniveau heeft ontvangen, kan de rechtbank de man volgen in zijn stelling dat in de beschikking is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens waardoor de beschikking van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze stelling blijkt dat bij de man slechts sprake was van de minimale draagkracht op basis van de toepasselijke draagkrachttabel van € 25,- per maand. De rechtbank wijzigt de beschikking in die zin met ingang van 16 november 2012.
Gewijzigde omstandigheden
5.3.
Nu de man onweersproken heeft gesteld dat eveneens sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van bovengenoemde beschikking vanwege de hoge schuldenlast, de vrijwillige schuldhulpverlening en de benoeming van een bewindvoerder, staan de gewijzigde omstandigheden vast.
De rechtbank gaat voor toetsing van de gewijzigde omstandigheden uit van de datum van indiening van het verzoekschrift. De mogelijke wijziging laat de rechtbank ook vanaf die datum ingaan. De achterliggende gedachte daarbij is dat eerst vanaf dat moment voor alle betrokkenen duidelijk is dat serieus rekening dient te worden gehouden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage op basis van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om een andere ingangsdatum te kiezen.
De rechtbank is van oordeel dat een herbeoordeling van de draagkracht van de man en beoordeling van de door de man verzochte aanvaardbaarheidstoets op het moment van indiening van het verzoekschrift gerechtvaardigd is.
De draagkracht van de man en de aanvaardbaarheidstoets
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind uit van de navolgende gegevens.
Uit de stukken is gebleken dat de man nog steeds een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet ontvangt en gelet op de toepasselijke draagkrachttabel een minimale draagkracht zou hebben van € 25,- per maand.
De man stelt dat de bijdrage die resulteert uit de draagkrachttabel – vanwege na te noemen last – voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij bij vaststelling van deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
De vrouw maakt hiertegen bezwaar, daartoe stellende dat de schulden zijn ontstaan door het verwijtbare gedrag van de man.
De rechtbank stelt voorop dat in die gevallen waar sprake is van schulden, andere lasten of een lager inkomen dan € 1.250,- netto per maand, de vaststelling van een bijdrage op basis van de tabel tot een onaanvaardbare situatie kan leiden voor de onderhoudsplichtige. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige:
- bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan
voorzien, of
- van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem
geldende bijstandsnorm overhoudt.
Het is aan degene die een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets om aan de hand van al zijn inkomsten en lasten inzichtelijk te maken of sprake is van een situatie zoals hiervoor omschreven.
De man ontvangt een uitkering in het kader van de Participatiewet van € 972,70 netto per maand inclusief vakantie-uitkering.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man een overzicht verstrekt van zijn lasten (budgetplan). De vrouw heeft dit overzicht niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Uit bedoeld overzicht blijken de navolgende (bijkomende noodzakelijke) lasten (alles netto en per maand):
- de huur van € 575,59, te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 229,- en de huurtoeslag van € 264,-;
- de premie ZVW van € 152,53, te verminderen met de nominale premie ZVW van € 39,- en de zorgtoeslag van € 78,-;
- eigen risico Ziektekosten € 32,08.
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind conform de draagkrachttabel van € 25,-.
Rekening houdend met het voorgaande komen de totale bijkomende noodzakelijke lasten van de man op € 175,20 netto per maand.
Zoals hiervoor is overwogen moet de man in ieder geval 90% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm overhouden om de noodzakelijke lasten van zijn bestaan te kunnen voldoen.
Na voldoening van zijn lasten resteert voor de man een ruimte van € 797,50 per maand om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te kunnen voorzien, terwijl 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm € 875,43 per maand bedraagt. De man heeft aldus, rekening houdend met voormelde lasten, onvoldoende middelen om in zijn bestaan te kunnen voorzien, reden waarom de rechtbank de hiervoor berekende bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind zal corrigeren en met ingang van 25 november 2015 zal bepalen op nihil.
De proceskosten
5.4.
Nu partijen gewezen partners zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Oost Nederland van 8 januari 2013 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
en stelt die bijdrage met ingang van 16 november 2012 tot 25 november 2015 vast op
€ 25,- (vijfentwintig EURO)per maand en met ingang van 25 november 2015 op nihil;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te [geboorteplaats] door mr. J. de Ruiter en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016 in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen de griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.