ECLI:NL:RBOVE:2016:1795

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
C/08/184623 / KG ZA 16-111
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen executoriale verkoop van stacaravan door derde

In deze zaak heeft eiseres, als derde, verzet aangetekend tegen de executoriale verkoop van een stacaravan. De rechtbank Overijssel heeft op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiseres heeft nagelaten de geëxecuteerden, haar ouders, te dagvaarden, wat volgens artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van haar vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij niet aan de vereisten van de wet heeft voldaan. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat, hoewel er een spoedeisend belang was bij de vordering, de vraag of de stacaravan aan eiseres toebehoorde negatief moest worden beantwoord. De door eiseres overgelegde bewijsstukken waren onvoldoende om aan te tonen dat zij de eigenaar van de stacaravan was. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.435,00 en eiseres in deze kosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/184623 / KG ZA 16-111
Vonnis in kort geding van 19 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Apeldoorn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Eck te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 mei 2016 met producties A tot en met K
  • productie L van de zijde van [eiseres]
  • de producties 1 tot en met 10 van de gemeente
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de bijstandsuitkering van de ouders van [eiseres] over de periode van
9 mei 2008 tot en met 25 oktober 2010 ingetrokken en teruggevorderd. De rechtsgevolgen van dit besluit zijn in (hoger) beroep in stand gelaten.
2.2.
Uit hoofde van een in verband met bovengenoemd besluit uitgevaardigd dwangbevel van 4 december 2014 heeft de gemeente ten laste van de ouders van [eiseres] op 14 januari 2015 executoriaal beslag gelegd op - onder meer - de stacaravan die is geplaatst op kampeerplaats A5 op camping ’t Haasje, Fortmonderweg 17 te Olst.
2.3.
De gemeente is voornemens de stacaravan op korte termijn executoriaal te verkopen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad de gemeente zal verbieden de aangekondigde executie voort te zetten, en aldus de betreffende executie zal schorsen c.q. opschorten totdat in een bodemprocedure is uitgemaakt wie de stacaravan, gesitueerd op de gronden van camping ’t Haasje, in eigendom toebehoort. [eiseres] vordert daarnaast dat de voorzieningenrechter de gemeente zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van de stacaravan op standplaats A5 en niet haar ouders.
3.3.
De gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 438 lid 5 Rv is bepaald dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. Dit betreft een voorschrift van dwingend recht dat op straffe van niet-ontvankelijkheid dient te worden nageleefd. [eiseres] dient als derde in de zin van genoemd artikel te worden aangemerkt. Het executoriaal beslag is immers niet ten laste van [eiseres] zelf gelegd maar ten laste van anderen, namelijk haar ouders, die als geëxecuteerden moeten worden aangemerkt. Nu [eiseres] heeft nagelaten - ook - haar ouders als geëxecuteerden te dagvaarden, dient zij op grond daarvan niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. Dat [eiseres] aanneemt dat haar ouders haar stellingen in deze procedure ondersteunen, maakt niet dat eerdergenoemde dwingendrechtelijke bepaling kan worden gepasseerd.
4.2.
Gelet op het voorgaande kan een inhoudelijke behandeling van de vorderingen achterwege blijven. In zijn algemeenheid overweegt niettemin de voorzieningenrechter ten overvloede als volgt.
Met het voornemen van de gemeente de stacaravan op korte termijn executoriaal te verkopen zou het spoedeisend belang bij de vorderingen zijn gegeven en zou de voorzieningenrechter, aldus toekomende aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen, de vraag hebben moeten beantwoorden of voldoende aannemelijk is dat de eigendom van de stacaravan toekomt aan [eiseres] .
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vraag in negatieve zien had moeten worden beantwoord. De door [eiseres] overgelegde stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat zij of haar (ex-)partner [A] de aankoop van de caravan heeft gedaan. Uit de op naam van [A] gestelde nota van handelsonderneming [X] blijkt niet dat deze betrekking heeft op de stacaravan die op dit moment op standplaats A5 is geplaatst. Dit blijkt evenmin uit de door [X] afgelegde verklaring dat hij een caravan heeft verkocht aan ‘een Turk’. Uit de op naam van [eiseres] gestelde afrekening voor de standplaatsvergoeding over de periode 1 mei 2008 tot
31 december 2008 kan voorts niet méér worden afgeleid dan dat zij de fysieke (contante) betaling van de standplaatsvergoeding heeft gedaan.
Daarbij komt dat [eiseres] diverse malen een uitkering heeft aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand, te weten in februari 2012, in maart 2012 en in maart 2015, waarbij zij telkens heeft aangekruist geen bezittingen te hebben terwijl in de aanvraagformulieren expliciet is gevraagd naar het bezit van onder meer een caravan. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar verklaring dat zij de vraag over het bezit van een caravan negatief heeft beantwoord omdat zij ten tijde van de aanvragen nog niet wist dat de caravan in de onderlinge verdeling tussen haar en haar ex-partner aan haar zou worden toegedeeld. In dit verband is onder meer van belang dat de aanvraag uit maart 2012 mede door [A] is gedaan en dat ook op deze aanvraag niet is aangekruist dat [eiseres] en/of [A] een caravan bezaten.
Aan de verklaring van de vader van [eiseres] dat de stacaravan op standplaats A5 niet van hem maar van zijn dochter en schoonzoon is, kan niet die waarde worden gehecht die [eiseres] daaraan gehecht wil zien. Genoemde verklaring is afgelegd in het kader van zijn verweer tegen het door de gemeente aan de intrekking van zijn uitkering ten grondslag gelegde (verzwegen) vermogen. In de procedure die in verband met de intrekking van de uitkering is gevolgd heeft de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 14 mei 2014 geoordeeld dat de ouders van [eiseres] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de caravan niet aan hen toebehoorde.
Tegenover het standpunt van [eiseres] staat de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de eigenaar/beheerder van camping ’t Haasje die verklaart - samengevat - dat de caravan op standplaats A5 toebehoort aan [B] ofwel de vader van [eiseres] .
Nu niet aannemelijk is geworden dat de in beslag genomen stacaravan in eigendom toebehoort aan [eiseres] , dient er vooralsnog vanuit te worden gegaan dat haar ook op inhoudelijke gronden geen verzet tegen de executie toekomt.
4.3.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.435,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.