Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser] ,
[eiseres],
1.Het procesverloop
2.Vaststaande feiten
3.Standpunten van partijen
[gedaagde] betwist de juistheid van de berekening van de schuld, zoals die zou moeten blijken uit een door de zoon gemaakte opstelling, die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht. Bovendien betwist [gedaagde] dat de volledige som van € 50.000,- aan de zoon is verstrekt, al was het maar omdat aan [gedaagde] niet de overwaarde van de voormalige echtelijke woning is betaald, zodat de situatie als omschreven in de laatste volzin van artikel 2 van het leningscontract zich nog niet heeft voorgedaan.
4.De beoordeling
het hof, zodat hij niet rechtstreeks aanspraken op [gedaagde] aan die beslissing kan ontlenen. Bovendien lijkt het erop dat [eiser] miskent dat het gerechtshof geen oordeel heeft gegeven over de vraag of er een gemeenschappelijke schuld van de zoon en [gedaagde] aan de ouders bestond en zo ja, hoe hoog die schuld dan is. Het hof heeft zelfs nadrukkelijk overwogen geen acht te slaan op de berekening van de zoon, waaruit zou moeten volgen dat de schuld aan de ouders het bedrag van € 65.483,93 omvat.
27 november 2010, derhalve een datum waarop zoon en [gedaagde] nog formeel in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Zoon en [gedaagde] woonden op dat moment al niet meer samen. [gedaagde] woonde in [plaats 1] en de zoon in de voormalige echtelijke woning te [plaats 2] . Zowel uit hetgeen het gerechtshof met betrekking tot de schuld aan de ouders heeft bepaald, als uit het feit dat [eiser] de helft van de door hem gestelde omvang van de schuld op [gedaagde] wil verhalen, kan worden afgeleid dat aan de vordering ten grondslag ligt hetgeen werd bepaald in artikel 1:102 BW (oud), zijnde dat na ontbinding van de huwelijksgemeenschap de andere echtgenoot dan degene die de schuld is aangegaan voor de helft van de gemeenschapsschuld aansprakelijk is. Nu het huwelijk van zoon en [gedaagde] is ontbonden voor 1 januari 2012, zijn de bepalingen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen (Wet van 18 april 2011, staatsblad 2011, 205), van toepassing. Uitgangspunt is dan ook dat een schuldeiser (zoals in dit geval de ouders) hun vordering kunnen verhalen op zowel het gemeenschapsvermogen als het privé vermogen van de echtgenoot, die de schuld aanging. Na de ontbinding van de gemeenschap komt daar op grond van artikel 1:102 BW (oud) nog bij dat iedere echtgenoot voor 50% hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de gemeenschapsschulden die door de andere echtgenoot zijn aangegaan.
[gedaagde] (zou worden) betaald.