ECLI:NL:RBOVE:2016:1996

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
C 08 / 185712 / KG ZA 16-148
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking bij overname woning na beëindiging van samenwoning tussen ex-partners

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-partners na de beëindiging van hun samenwoning. De vrouw, die met de minderjarige kinderen in de woning is blijven wonen, vordert dat de man meewerkt aan de overname van de woning en bijdraagt aan de restschuld en bijkomende kosten. De vrouw stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat de rentevaste periode bij de bank bijna afloopt en zij gebruik wil maken van een financieringsofferte. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat de vrouw geen schriftelijke offerte van de bank kan overleggen en haar stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de bank haar een offerte heeft gedaan en de man niet kan worden verplicht om mee te werken aan een financiële constructie waarbij hij aansprakelijk blijft voor de lening. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C 08 / 185712 / KG ZA 16-148
Vonnis in kort geding van 3 juni 2016
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.A. Vogelsang (toegevoegd onder nummer 5DB5996),
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Both.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding d.d. 29 april 2016, met bijbehorende producties genummerd 1 t/m 6;
- de mondelinge behandeling d.d. 20 mei 2016, ter gelegenheid waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door mr. Both een pleitnota is voorgedragen en overgelegd.

2.De feiten

2.1
In de periode van november 1993 t/m juli 2011 hebben partijen een affectieve relatie gehad en hebben zij samengewoond. Op of omstreeks 2 november 1998 hebben zij de woning aan het adres ‘ [adres] ’ te [plaats] (hierna te noemen: de woning) aangekocht en geleverd gekregen. De relatie van partijen en daarmee de samenwoning is beëindigd omstreeks 25 juli 2011. De afspraken tussen partijen in verband met de verbreking van hun samenleving zijn op 18 september 2013 vastgelegd in een convenant.
2.2
In de periode van samenwoning zijn uit de relatie van partijen drie kinderen geboren. Het oudste kind is geboren op 2 januari 2001 en het jongste kind is geboren op 12 september 2010. Na beëindiging van de relatie tussen partijen is de vrouw met de kinderen in de woning blijven wonen.
2.3
Op de woning rust een hypotheek voor een geleend bedrag van € 212.000,=.
2.4
Er is door partijen een hypotheekverzekering afgesloten die op dit moment een waarde vertegenwoordigt van € 26.000,=. De man betaalt hiervoor een maandelijkse risicopremie van € 255,=.
2.5
De waarde van de woning is op 12 februari 2016 getaxeerd op € 150.000,=.

3.De vordering

3.1
De vrouw vordert in kort geding om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen tot:
- levering aan de vrouw van de bij hem in bezit zijnde helft van het eigendomsrecht aangaande de onroerende zaak (woonhuis met schuur, erf en tuin) staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , (kadastraal bekend gemeente [plaats] , groot één are negenendertig centiaren);
- medewerking aan de overmaking van € 26.000,= door Nationale Nederlanden naar de ING Bank van de vrouw, dit op verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag voor iedere dag dat hij daarmee na tien dagen na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft;
- betaling van het bedrag van € 21.994,50 ineens, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, of voldoening van dit bedrag in 85 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 255,= en één termijn van € 64,=;
3.2
Daarnaast vordert de vrouw te bepalen dat het te wijzen vonnis met betrekking tot het woonhuis met erf, schuur en tuin dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte (transport-) akte van voormelde onroerende zaak, dit op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, zodat het te wijzen vonnis in de daartoe bestemde openbare registers overgeschreven zal kunnen worden,
dit laatste
subsidiairop straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat de man na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft om zijn medewerking aan de overeengekomen overdracht van de woning te verlenen,
en meer subsidiairvordert de vrouw om haar ex artikel 3:299 lid 1 BW te machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming van het op 20 mei 2011 tussen partijen overeengekomene zou hebben geleid,
en in het verlengde daarvante bepalen dat de kosten ten laste van de man komen,
en de man te veroordelen om met de vrouw over te gaan tot scheiding en deling van de ontbonden gemeenschap bestaande tussen partijen, in dier voege dat het uitsluitend eigendom en gebruik van de woning bij de vrouw komt te liggen,
onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.3
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat er na verkoop van de woning van partijen een restschuld zal overblijven van € 36.000,=, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 18.000,= per persoon. Verkoop van de woning zal daarnaast extra kosten met zich brengen (notariskosten, bankkosten, taxatiekosten) die volgens de vrouw per persoon becijferd moeten worden op een bedrag van € 1.544,50, zodat restschuld, kosten samen met een bedrag van € 2.450,00 aan hypotheekrente € 21.994,50 per persoon bedragen. Teneinde met de kinderen in de woning te kunnen blijven wonen wenst de vrouw naast het deel van de hypotheek dat reeds voor haar rekening komt ook de andere helft van de hypotheek over te nemen. Zij wil daarvoor een nieuwe lening aangaan bij de bank met vestiging van een hypotheek. Voorwaarde daarvoor is dat het bedrag dat vrijkomt uit de hypotheekverzekering, waarvoor de man de premie betaalt, aan de bank van de vrouw wordt overgemaakt. Hiervoor dient de man zorg te dragen. Tevens dient de man zorg te dragen voor de afbetaling van zijn aandeel in de restschuld met bijkomende kosten, dat wil zeggen voor het bedrag van € 21.994,50. Volgens de vrouw zou hij dit bedrag ineens dan wel in termijnen kunnen afbetalen aan de vrouw, te weten 85 termijnen van € 255,= en één termijn van € 64,=. Daarbij dient de man mee te werken aan de overdracht van de woning aan de vrouw. Aangezien de rentevaste periode bij de bank bijna afloopt (op 1 juli 2016) en zij gebruik wil maken van een financieringsofferte van de bank stelt zij spoedeisend belang te hebben bij de thans ingestelde vorderingen.
3.4
De man heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering. Het verweer zal hierna – voor zover van belang - worden besproken.

4.De beoordeling

4.1
Volgens de vrouw is de spoedeisendheid van haar vorderingen onder andere gelegen in het feit dat de rentevaste periode bij de bank binnenkort, op 1 juli 2016, eindigt. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat het algemeen bekend is dat op dit moment de rentestand laag is, hetgeen ook door de man is opgemerkt. Zonder nadere toelichting van de vrouw – welke in dit geval ontbreekt – valt daarom niet in te zien dat het eindigen van de rentevaste periode voor de vrouw een spoedeisend belang oplevert.
4.2
De vrouw stelt voorts dat de spoedeisendheid is gelegen in de beperkte geldigheidsduur van een financieringsofferte van de bank, die erop gebaseerd is dat de vrouw voor 32 uren in de week een baan heeft. Dit laatste zal echter binnenkort veranderen, omdat de vrouw dan 24 uur per week gaat werken. Zij heeft er daarom belang bij dat zij nu op de offerte kan ingaan. Bij navraag op de zitting is gebleken dat de bank aan de vrouw geen schriftelijke offerte heeft willen afgeven, zodat de vrouw een dergelijk stuk niet kan overleggen in het kader van deze procedure. De door de vrouw bedoelde financieringstoezegging van de bank is alleen gebaseerd op een gesprek dat de vrouw bij de bank heeft gehad. Nu er geen sprake is van een schriftelijke offerte, ontbreekt derhalve een deugdelijke onderbouwing van de stellingen van de vrouw. Daarom is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de ingestelde vorderingen.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat een spoedeisend belang in dit geval ontbreekt. Dit leidt ertoe dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen.
4.4
Nog afgezien van het ontbreken van een spoedeisend belang, dienen de vorderingen van de vrouw eveneens te worden afgewezen om de hierna volgende redenen.
4.5
Door de vrouw is niet aannemelijk gemaakt dat de bank haar een offerte heeft gedaan, waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank voor de terugbetaling van de geleende geldsom. In de situatie waarin de woning geheel zou worden toegedeeld aan de vrouw, kan van de man niet gevergd worden om zijn medewerking te verlenen aan een financiële constructie, waarbij hij schuldenaar blijft van de bank, te minder nu zijn eigen financiële situatie niet rooskleurig is.
4.6
Daarnaast heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bank aan haar een hypothecaire lening zal verstrekken ter grootte van 124% van de getaxeerde waarde van de woning. Het is dus nog maar de vraag of zij de woning daadwerkelijk zou kunnen overnemen. De bank heeft immers geen schriftelijke offerte willen afgeven en een dergelijke overfinanciering is niet zonder meer gebruikelijk in deze tijd. De stelling van de vrouw dat haar een hypothecaire lening is toegezegd, is op dit moment alleen gebaseerd op de verklaring van de vrouw over het gesprek dat zij met de bank heeft gehad. Er is geen enkele schriftelijke financiële onderbouwing overgelegd. Dit is als basis voor toewijzing van de ingestelde vorderingen onvoldoende.
4.7
Gelet op de relatie van partijen als ex-partners, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1
wijst de vorderingen van de vrouw af;
5.2
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.(ap)