ECLI:NL:RBOVE:2016:2122

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
ak_16_782
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep na overlijden zorgvrager in kader van de Wmo 2015

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 24 mei 2016, gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep na het overlijden van de zorgvrager, [naam 1]. De erven van [naam 1] hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, dat op 4 februari 2016 het bezwaar van de zorgvrager ongegrond verklaarde. De zorgvrager had eerder, op 29 juni 2015, een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Na het overlijden van de zorgvrager op 11 mei 2016 hebben de erven het geding voortgezet. Tijdens de zitting is de vraag aan de orde gekomen of de erven nog procesbelang hadden bij het beroep.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de erven geen procesbelang meer hebben, omdat de zorgvrager is overleden en er geen mogelijkheid is voor zorgverlening met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat, zelfs als de toekenning in het bestreden besluit niet correct zou zijn, dit enkel zou kunnen leiden tot een nieuw besluit over zorgverlening aan de overleden zorgvrager. De rechtbank concludeert dat er geen enkel besluit denkbaar is dat kan leiden tot een belang voor de erven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de schade die de erven stellen te hebben geleden, niet bewijsbaar is, aangezien de zorg door directe familieleden is verleend zonder dat hiervoor kosten zijn aangetoond.

De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. P.H. Banda als voorzitter en mr. G.J.M. Vijftigschild en mr. S.H. Peper als leden, in aanwezigheid van griffier mr. M.D. Moeke. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/782
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de erven van [naam 1], te Zwolle, eisers,
gemachtigde: mr. K. Wevers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan wijlen [naam 1] (betrokkene) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 15 oktober 2022 een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met als resultaat een schoon huis.
Bij besluit van 4 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 mei 2016 is betrokkene overleden, waarna eisers het geding hebben voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016.
Namens de erven is verschenen [naam 2] , schoonzoon van betrokkene. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P. de Boer, A. Guliker en S.A.P. Bruns Bosscha.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1.1
De rechtbank heeft eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van betrokkene terecht ontvankelijk verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank dat betrokkene op
31 augustus 2015 bezwaar heeft ingediend tegen het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is de besluitvorming over een voorziening op grond van de Wmo 2015 pas volledig wanneer een ondersteuningsplan is opgesteld. In dit geval is het ondersteuningsplan eerst in de bezwaarfase opgesteld. Dit betekent dat sprake is van een prematuur bezwaar. Vanwege de bezwaarclausule in het primaire besluit mocht betrokkene er naar het oordeel van de rechtbank echter vanuit gaan dat reeds sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Daarmee is het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar te vroeg ingediend.
1.2
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers een procesbelang hebben bij het onderhavige beroep en of zij aldus in hun beroep kunnen worden ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Ook al zou de rechtbank tot de conclusie komen dat de toekenning in het bestreden besluit niet deugt en/of te laag is, een nieuw besluit daarover kan enkel gaan over zorgverlening aan betrokkene. Betrokkene is echter overleden en zorgverlening met terugwerkende kracht is niet mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkel besluit denkbaar dat kan leiden tot een belang bij eisers. Een belang van eisers als erven had wellicht aanwezig kunnen zijn wanneer betrokkene schade zou hebben geleden omdat hij in de periode in geding zijn zorg zelf elders heeft ingekocht. Hiervan is de rechtbank echter niet gebleken. Dat betrokkene, zoals namens eisers ter zitting naar voren is gebracht, in de periode in geding hulp van zijn dochters heeft gehad omdat de toegekende huishoudelijke hulp ontoereikend was, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats betreft het hier zorg door de directe familieleden, welke in beginsel als mantelzorgers zijn aan te merken. Indien zij al beschouwd zouden worden als zorgverleners, wier kosten voor een eventuele vergoeding in aanmerking zouden komen, stelt de rechtbank vast, dat op geen enkele wijze is aangetoond, dat zij voor hun inzet betaald zijn door betrokkene. De schade die eisers hierdoor stellen geleden te hebben, is derhalve niet bewijsbaar. Dit is namens eisers zelf bevestigd ter zitting.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, en mr. G.J.M. Vijftigschild en
mr. S.H. Peper, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.