ECLI:NL:RBOVE:2016:2145

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
C/08/171883 / FA RK 15-1171
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en omgangsregeling in het belang van minderjarige met handicap

In deze beschikking van de kinderrechter in de Rechtbank Overijssel, gedateerd 22 april 2016, is het verzoek van de vrouw om vast te stellen dat de man de vader is van hun minderjarige kind, [minderjarige], behandeld. De vrouw, die alleen het gezag over het kind uitoefent, heeft verzocht om een omgangsregeling en een financiële bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot de erkenning van het vaderschap, maar heeft het verzoek tot omgang en financiële bijdrage afgewezen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig het verzoek heeft ingediend en dat de man de verwekker van het kind is. De bijzondere curator heeft aangegeven dat het in het belang van het kind is dat hij twee ouders heeft, zowel biologisch als juridisch. De kinderrechter heeft echter de omgangsregeling afgewezen, omdat de man geen contact met het kind wenst en dit een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind kan hebben.

Wat betreft de financiële bijdrage heeft de vrouw gesteld dat de behoefte van het kind € 960 per maand bedraagt, maar de rechtbank heeft deze behoefte vastgesteld op € 668 per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. De man is verplicht om een bijdrage van € 305 per maand te betalen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere ouder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de vaststelling van het vaderschap betreft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/171883 / FA RK 15-1171
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 22 april 2016
inzake
[verzoekster]
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M. van der Burg te Zwolle,
en

1.[belanghebbende] ,

verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. van der Zalm te Hengelo Ov,
en

2.Mr. M.C. DORRESTEIJN,

verder te noemen: de bijzondere curator,
kantoorhoudende te Zwolle,
belanghebbenden.

1.Het procesverloop

1.1.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 22 mei 2015;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 6 oktober 2015;
- een brief van de bijzondere curator d.d. 6 augustus 2015;
- een brief van de man d.d. 14 augustus 2015;
een brief van de vrouw d.d. 20 augustus 2015;
- een brief met bijlagen van de vrouw d.d. 21 september 2015;
- een brief van de vrouw d.d. 8 oktober 2015;
- een brief met bijlagen van de vrouw d.d. 26 oktober 2015;
- een brief van de man d.d. 5 november 2015;
- een brief met bijlage van de man d.d. 13 november 2015;
- een brief van de man d.d. 27 november 2015;
- een brief van de vrouw d.d. 1 december 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de bijzondere curator,
- W. Boonk, namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen de raad.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie is geboren het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2011] .
De minderjarige is niet door de man erkend. De vrouw oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 4 juni 2015 is de bijzondere curator benoemd.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de kinderrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] ;
tussen de man en [minderjarige] de volgende omgangsregeling vast te stellen: eenmaal in de maand op zondag van 11.00 uur tot 13.00 uur in de woning van de vrouw, dan wel dat de man de kosten voor de opvang van [minderjarige] voor twee zondagmiddagen in de maand voor zijn rekening neemt;
te bepalen dat de man maandelijks met een door de rechtbank te bepalen bedrag dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .

4.Het verweer

De man verzoekt de kinderrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter met betrekking tot het verzoek tot erkenning;
- het verzoek met betrekking tot (verplichte) omgang tussen de man en [minderjarige] af te wijzen;
- het verzoek met betrekking tot een financiële bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] af te wijzen, dan wel een bedrag te bepalen zoals de kinderrechter in goede justitie vermeent te behoren.

5.De beoordeling

De vaststelling van het vaderschap
De vrouw heeft de rechtbank verzocht vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] .
Het wettelijk criterium
Ingevolge artikel 1:207, lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon, ook indien deze is
overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze las
levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot
gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
het kind.
Op grond van lid 3 van bovenvermeld artikel wordt het verzoek door de moeder ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel van onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden.
Het oordeel
Het verzoek is door de vrouw tijdig ingediend.
Niet in geschil is dat de man de verwekker van de minderjarige is dan wel dat de man heeft
ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg kan hebben gehad.
De bijzondere curator is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij twee ouders
heeft, zowel in biologische als in juridische zin.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gezien de referte van de man en de rechtbank niet is gebleken van beletselen, zoals genoemd
in artikel 1:207 BW zal de kinderrechter het verzoek van de vrouw toewijzen en beslissen
zoals hieronder staat vermeld.
De omgangsregeling
De vrouw heeft aangevoerd dat zij het in het belang van een goede ontwikkeling van [minderjarige] acht dat er contact is met de man. De vrouw vindt het jammer dat de man te kennen heeft gegeven geen contact met [minderjarige] te willen.
De man heeft aangevoerd dat hij in het verleden af en toe contact met [minderjarige] heeft gehad. De man wil geen verder contact met [minderjarige] . De man heeft (op dit moment) geen mogelijkheden
om een band met [minderjarige] op te bouwen. De man is in therapie om zijn autonomie beter te kunnen bewaken. Als [minderjarige] op termijn contact met de man wenst dan staat de man daar open voor.
Het wettelijk criterium
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge het derde lid van voormeld artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De kinderrechter stelt bovendien voorop dat het gezag mede omvat de verplichting van een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
Het oordeel
De kinderrechter betreurt de houding van de man ter zake de omgang met [minderjarige] . Het is immers van algemene bekendheid dat voor een goede ontwikkeling van een kind, contact met de niet-verzorgende ouder in het belang van het kind is. De man dient zich te realiseren dat zijn afwijzende houding ten opzichte van [minderjarige] , die niet aan hem, mede gelet op zijn jonge leeftijd (5 jaar) is uit te leggen, dusdanig veel schade bij [minderjarige] kan veroorzaken dat dit een negatieve invloed op zijn verder ontwikkeling zal kunnen hebben.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen afwijzen.
Kinderbijdrage
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] € 960,= per maand bedraagt, de hoogste NIBUD-norm. De vrouw is van mening dat de behoefte van [minderjarige] verhoogd dient te worden, aangezien [minderjarige] gehandicapt is. [minderjarige] heeft - onder meer - schizencefalie, een waterhoofd en een ontwikkelingsachterstand.
De man betwist dat de behoefte van de minderjarige € 960,= per maand bedraagt.
De man is van mening dat de behoefte van [minderjarige] niet verhoogd dient te worden. De vrouw ontvangt immers PGB, een vergoeding vanuit de WMO, dubbele kinderbijslag en de vrouw komt/kan in aanmerking (komen) voor een TOG vergoeding voor alleenstaande ouders.
De man is van mening dat, uitgaande van het inkomen van de man en de vrouw in 2011 de behoefte van [minderjarige] € 350,= per maand bedraagt.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van het minderjarige kind de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
Nu de man en de vrouw niet in gezinsverband hebben samengeleefd, wordt de behoefte van een kind bepaald aldus, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget) en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder (eveneens inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget). De inkomens worden dus niet bij elkaar worden opgeteld.
Uit de overgelegde jaaropgave 2011 van de man volgt dat hij een inkomen van € 38.604,= per jaar had, hetgeen rekening houdend met de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen, neerkomt op een besteedbaar inkomen van
€ 2.303,= netto per maand.
Op basis van de tabel 2011 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van het minderjarige kind op € 332,= per maand.
Het inkomen van de vrouw bedroeg in 2011 volgens de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2014 € 36.758,= per jaar, hetgeen rekening houdend met de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 2.370,= netto per maand.
Op basis van de tabel 2011 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van het minderjarige kind op € 343,= per maand.
De gemiddelde behoefte bedraagt aldus € 338,= per maand (€ 332,= plus € 343,=; dat is
€ 675,= : 2: € 338,= per maand.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] verhoogd dient te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat bij [minderjarige] sprake is van grote problematiek. [minderjarige] verblijft 3 dagen in het revalidatiecentrum De Vogellanden.
De vrouw heeft gesteld dat er sprake is van een extra kostenpost van € 9.787,=, welke kosten niet worden vergoed. De man stelt dat deze kosten volledig vallen onder de vergoedingen ten laste van de WMO.
Uit de door de vrouw overgelegde e-mail correspondentie met het juridisch steunpunt van het landelijk Bureau BOSK (productie 9 van de vrouw) blijkt onvoldoende dat deze kosten niet (deels) ten laste van de WMO hadden kunnen worden gebracht. De rechtbank acht het redelijk, mede gelet op het feit dat de vrouw reeds de zorg voor haar zwaar gehandicapte zoon volledig alléén draagt, dat 50% van de door de vrouw opgevoerde kosten ten laste van de WMO hadden kunnen worden gebracht, indien de vrouw zich daar in administratief opzicht volledig voor had ingespannen.
Daarnaast overweegt de rechtbank over de in de brief van de vrouw van 22 september 2015 opgevoerde kosten als volgt.
Met betrekking tot de aangeschafte auto overweegt de rechtbank dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een grotere auto diende aan te schaffen. De rechtbank acht het redelijk hiervoor met een bedrag van € 2.075,= rekening te houden, aangezien de vrouw andere goedkopere alternatieven had kunnen kiezen dan een MPV.
De rechtbank zal geen rekening houden met de kosten voor de maaltijden (€ 1250); de vrouw krijgt immers een PGB vergoeding, waaruit deze kosten voldaan kunnen worden.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank een bedrag van € 3.325,= in mindering brengen op de door de vrouw gestelde extra kosten. De extra kosten komen daarmee op een bedrag van € 6.500,=.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de helft van dit bedrag had kunnen claimen onder de WMO; dat komt neer op een bedrag van € 3.250,=.
De rechtbank gaat er van uit dat de aangeschafte hulpmiddelen over een periode van 5 jaar afgeschreven kunnen worden. De rechtbank zal deze kosten derhalve vaststellen op een bedrag van € 500,= per jaar. De rechtbank acht het redelijk dat de kosten voor de aanpassingen in het huis over een periode van 10 jaar afgeschreven worden; dit komt neer op een bedrag van € 280,= per jaar.
Bij de resterende extra kosten van € 3.250,= telt de rechtbank op € 500,=
+€ 280,=. Opgeteld komt dit neer op een bedrag van € 4.000,= per jaar; dat is afgerond € 330,= per maand.
De rechtbank acht het redelijk de behoefte van de [minderjarige] met en bedrag van € 330,= per maand te verhogen.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank de totale behoefte van [minderjarige] berekend op een bedrag van € 668,= per maand (de gemiddelde behoefte van de man en de vrouw samen
€ 338,= plus het bedrag dat bij de behoefte opgeteld dient te worden € 330,=)
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind uit van de navolgende gegevens.
De man is alleenstaand. Uit een eerdere relatie heeft de man twee kinderen. De kinderen van de man [X] ( [1992] ) en [Y] ( [1996] ) zijn inmiddels meerderjarig. De man is niet meer onderhoudsplichtig voor [X] , thans 23 jaar oud. De man heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat hij thans nog onderhoudsplichtig is ten opzichte van [Y] , thans 19 jaar oud.
Blijkens de salarisspecificatie over de maand juni 2015 bedraagt het inkomen van de man € 2.858,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de man een eindejaarsuitkering van € 238,07 bruto per maand.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.143,= per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 437,= per maand.
De draagkracht van de vrouw
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) neemt de rechtbank het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet langer in aanmerking bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden januari tot en met april 2015 bedraagt het inkomen van de vrouw € 2.381,76 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de vrouw een eindejaarsuitkering van € 198,39 bruto per maand.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 2.313,= per maand, inclusief het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop waarop de vrouw aanspraak kan maken. Op basis van haar verzamelinkomen becijfert de rechtbank dit kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop op € 3.413,= per jaar; dat is € 284,= per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x
[NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 520,= per maand.
De zorgkorting
De man en [minderjarige] hebben, zoals hierboven is overwogen, geen omgang met elkaar, zodat de man niet in aanmerking komt voor een zorgkorting.
De draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 957,= (€ 437,= + € 520,=) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 668,= per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen te worden berekend.
Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 305,= per maand (€ 437,= : € 957,= x € 668,=).
Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 363,= per maand (€ 520,= : € 957,= x € 668,=).
De ingangsdatum
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechtbank acht redelijk de ingangsdatum op de datum vast te stellen waarop de rechtbank beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Stelt vast dat
[belanghebbende],geboren op [1969] te [plaats] , de vader is van voormeld op [2011] in [gemeente] uit de vrouw geboren kind
[minderjarige] ;
bepaalt dat de man met ingang van heden een bedrag van € 305,= (zegge: driehonderd en vijf euro) per maand in het vervolg bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad behoudens voor zover het de vaststelling van het vaderschap betreft;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016 in tegenwoordigheid van J. Pol, griffier.