ECLI:NL:RBOVE:2016:215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
08/770136-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van medeplegen van opzet- en schuldheling van goederen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 26 januari 2016, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van opzet- en subsidiair schuldheling van verschillende goederen. De tenlastelegging betreft de periode van 10 april 2014 tot en met 25 november 2014, waarin de verdachte samen met een ander goederen zou hebben geheeld. De rechtbank heeft op 12 januari 2016 een openbare terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. D. Stikkelbroeck, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D. Greven, hun standpunten hebben gepresenteerd.

De officier van justitie vorderde een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, omdat de verdachte volgens hem redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen door misdrijf waren verkregen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de goederen wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als betrouwbaar beoordeeld en concludeert dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770136-14
Datum vonnis: 26 januari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 januari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Stikkelbroeck en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr.
D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 10 april 2014 tot en met 25 november 2014 samen met een ander, dan wel alleen, goederen heeft geheeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij in of omstreeks 10 april 2014 tot en met 25 november 2014 te Enschede, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen een
boxspringcombinatie (incident 23) en/of een tafel en/of meerdere (4) stoelen
(incident 4) en/of een jukebox (incident 29), terwijl zij en/of haar
mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemde goederen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden
moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebreke van wetenschap van de criminele herkomst van de in haar woning aangetroffen en in de dagvaarding nader genoemde goederen, dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van opzetheling. De officier is daarentegen wel van mening dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die goederen door misdrijf waren verkregen en zij vordert dat verdachte voor het ten laste gelegde medeplegen van schuldheling zal worden veroordeeld tot het verrichten van taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] dient volgens de officier van justitie te worden afgewezen, nu de schade die de benadeelde partij heeft geleden onvoldoende kan worden aangemerkt als schade die aan haar rechtstreeks is toegebracht door het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen te achten feit.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een boxspringcombinatie, een tafel met stoelen en een jukebox. Gelet op de aard en de waarde van de goederen en de verder onduidelijke herkomst daarvan, had verdachte onderzoek dienen te doen naar de vraag of deze goederen al dan niet afkomstig waren uit enig misdrijf. Nu van een zodanig onderzoek niet is gebleken is de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich aan schuldheling heeft schuldig gemaakt.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, aangezien uit de bewijsmiddelen niet vastgesteld kan worden dat verdachte wist of moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzet- subsidiair schuldheling van nader in de tenlastelegging genoemde goederen. De rechtbank stelt vast dat zich ten aanzien van al deze goederen een aangifte van oplichting dan wel flessentrekkerij in het dossier bevindt en voorts dat die goederen zijn aangetroffen in de gezamenlijke woning van verdachte en haar toenmalige echtgenoot en medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de in de tenlastelegging genoemde goederen wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Het enkel aantreffen van gestolen goederen in de woning van verdachte kan bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging niet dragen. Omtrent de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de goederen in de woning van verdachte zijn gekomen is niet veel meer bekend dan hetgeen verdachte hierover zelf heeft verklaard. Die verklaringen komen er in de kern op neer dat genoemde [medeverdachte] met de boxspring op een aanhanger bij de woning kwam en dat zij er van uitging dat hij dit bed voor zich zelf had gekocht, omdat zij op dat moment niet meer samen sliepen. Dit bed is ook aangetroffen op de kamer waar [medeverdachte] sliep. Wat [medeverdachte] voor het bed had betaald wist verdachte niet. Ten aanzien van de (in haar ogen tweedehands) tafel en de vier stoelen heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] deze goederen buiten haar medeweten in de woning heeft gebracht. Op verzoek van [medeverdachte] heeft zij vervolgens € 500,-- uit een geldkistje op diens kamer gepakt en aan [medeverdachte] gegeven. Over het geldkistje verklaart zij dat daar voornamelijk geld in zat wat de verzekering had uitgekeerd in verband met een ongeluk van [medeverdachte] . Voor wat betreft de jukebox heeft verdachte verklaard dat zij deze pas op het moment van de doorzoeking voor het eerst heeft gezien en dat zij in het geheel niet weet wanneer en op welke wijze deze in de schuur, het cafeetje van [medeverdachte] , achter de woning terecht is gekomen. De rechtbank heeft geen redenen om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn bovengenoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot de aangetroffen goederen, welke feiten en omstandigheden onvoldoende weerlegging vinden in andere bewijsmiddelen, onvoldoende aanleiding om wetenschap te hebben van een criminele herkomst, dan wel een criminele herkomst te vermoeden. Aldus dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen haar is ten laste gelegd.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[gemachtigde] heeft zich als gemachtigde voor [bedrijf] , gevestigd te Enschede aan de [adres] , voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.000,-- (tweeduizend euro).
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf] , gevestigd te Enschede aan de [adres] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H.W. Teekman, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.