In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de eisers, [A] en [E], gezamenlijk bevoegd testamentair bewindvoerders over de nalatenschap van hun overleden dochter [B], dat gedaagde [F] wordt veroordeeld tot nakoming van een eerder gesloten verdelingsovereenkomst. Deze overeenkomst, die is gesloten op 21 september 2011, betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [B] en [F], die op 18 april 2011 is ontbonden. De eisers stellen dat de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning, die in 2015 is verkocht, moet worden verdeeld volgens de afspraken die in de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2011 zijn vastgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, aangezien het geschil hen belemmert in de verwerking van hun verlies. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verkoopopbrengst van de woning moet worden verdeeld volgens de eerder gemaakte afspraken, ondanks het verweer van [F] dat er in 2013 andere afspraken zijn gemaakt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is voor deze gewijzigde afspraken en dat de oorspronkelijke afspraken nog steeds van kracht zijn.
De voorzieningenrechter heeft [F] veroordeeld tot nakoming van de verdelingsafspraken en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet aan deze veroordeling voldoet. Tevens is [F] veroordeeld in de proceskosten van de eisers. Het vonnis is uitgesproken op 14 juni 2016 door mr. W.F. Boele.