ECLI:NL:RBOVE:2016:2493

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
C/08/179296 / HA ZA 15-618
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verdeling van een nalatenschap op grond van pauliana

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Hellendoorn en de erfgenamen [A] en [B] betreffende de verdeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De gemeente vorderde de vernietiging van de verdeling van de nalatenschap die op 21 november 2014 had plaatsgevonden, op grond van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze verdeling als paulianeus werd beschouwd. De gemeente stelde dat zij benadeeld was door de wijze van verdeling, omdat gedaagden alle onroerende zaken hadden toegedeeld gekregen zonder dat [A] een uitbetaling ontving, waardoor de gemeente haar vordering op [A] niet kon verhalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] een bedrag van € 101.814,22 aan de gemeente moest terugbetalen, en dat de verdeling van de nalatenschap onverplicht was geschied. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende bewijs had geleverd dat de verdeling benadeling voor haar betekende, en dat gedaagden wisten dat de verdeling schadelijk was voor de gemeente. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vernietigd en gedaagden veroordeeld om binnen vier maanden een nieuwe verdeling te bewerkstelligen, waarbij de gemeente niet benadeeld mag worden. Tevens is een notaris benoemd om de verdeling te begeleiden en is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke blijven.

De rechtbank heeft de kosten van het geding aan gedaagden opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de pauliana-regeling in het civiele recht, waarbij handelingen die benadeling van schuldeisers tot gevolg hebben, kunnen worden vernietigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/179296 / HA ZA 15-618
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HELLENDOORN,
zetelend te Nijverdal,
hierna te noemen: de gemeente,
eiseres,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [A] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [B] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.J. Bergkotte te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 maart 2016;
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord d.d. 18 mei 2016.
1.2.
Ter comparitie hebben partijen vonnis gevraagd.

2.De feiten.

In deze zaak staat het volgende vast.
2.1.
[A] ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Hellendoorn. Bij besluit van 2 mei 2012 heeft de gemeente:
  • haar recht op een uitkering over de periode van 15 juni 1995 tot en met 19 juli 2001 herzien;
  • haar recht op bijstand over de periode van 20 juli 2001 tot en met 30 november 2011 ingetrokken;
  • haar recht op een uitkering met ingang van 1 december 2011 beëindigd.
Daarnaast heeft de gemeente besloten om de bijstand die ten onrechte is verleend over de periode van 15 juni 1995 tot en met 30 november 2011, terug te vorderen. Het ging om een bedrag van € 141.614,70.
Tegen deze beslissing heeft [A] bezwaar gemaakt. Bij de beslissing op dat bezwaarschrift d.d. 20 december 2012 heeft de gemeente de bezwaren gegrond verklaard voor zover het betreft de intrekking van het recht op bijstand over de periode 20 juli 2001 tot en met 30 november 2011. In plaats van ingetrokken, is het recht op bijstand over deze periode herzien. De terugvordering is bijgesteld naar € 101.814,22.
Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.2.
Op [datum] is de moeder van [A] en van haar broer, [B] (gedaagde sub 2), overleden. Gedaagden waren de enige en algehele erfgenamen.
2.3.
Gedaagden hebben in 2007 allebei een aanslag van de belastingdienst ontvangen ter zake van successierechten. Hierop staat dat het aangegeven saldo van de nalatenschap € 136.457,00 bedroeg. De belaste verkrijging is voor elk van de gedaagden vastgesteld op € 68.228,00.
2.4.
Tot de nalatenschap behoorden onder meer vier registergoederen. Deze registergoederen zijn op 9 november 2012 getaxeerd. De getaxeerde waarde kwam uit op:
  • woonhuis te [woonplaats 3] : € 117.500,00
  • recreatiewoning te [woonplaats 4] : € 77.500,00
  • perceel aan de [C] , sectie [1] € 6.000,00
  • perceel aan de [C] , sectie [2] € 27.750,00
2.5.
Bij akte van verdeling en levering d.d. 21 november 2014 is (een deel van) de nalatenschap van de moeder van partijen verdeeld.
Alle onroerende zaken die hierboven in r.o. 2.4 zijn genoemd, zijn daarbij toegedeeld aan [B] in privé, die verklaarde de onroerende zaken aan hem in privé te leveren en deze voor zich in eigendom te aanvaarden.
Voorts staat in deze akte dat de verdeling daarmee tot volkomen genoegen van partijen tot stand is gekomen en ieder het hem/haar toekomende heeft ontvangen. De deelgenoten hebben elkaar ter zake van deze verdeling volledige kwijting verleend.
2.6.
Bij brief van 1 juli 2015 aan gedaagden, is op grond van artikel 3:45 BW namens de gemeente de vernietiging ingeroepen van deze verdeling. De gemeente verlangt de medewerking van gedaagden aan een onafhankelijke taxatie van de nalatenschap en wenst de helft van de reële waarde daarvan te ontvangen tot aan het terug te vorderen bedrag. Gedaagden hebben hier geen gehoor aan gegeven.

3.Vordering

De gemeente vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (samengevat weergegeven):
1. de verdeling van de nalatenschap d.d. 21 november 2014 vernietigt op grond van artikel 3:45 BW en de verdeling van de nalatenschap op grond van artikel 3:198 BW gewijzigd vaststelt, zodanig dat de nalatenschap in gelijke helften aan gedaagden wordt toebedeeld;
2. althans; de verdeling van de nalatenschap d.d. 21 november 2014 vernietigt op grond van artikel 3:45 BW; gedaagden op grond van artikel 3:180 BW veroordeelt om binnen twee maanden na het te wijzen vonnis tot zodanige verdeling van de nalatenschap over te gaan dat aan [A] de daadwerkelijke helft van de waarde toevalt, alsmede benoeming van een notaris, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag;
3. althans: met vernietiging van de verdeling d.d. 21 november 2014 [B] veroordeelt tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 101.814,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum;
4. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding;
5. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de na de uitspraak vallende kosten (nakosten).

4.standpunten van partijen.

4.1.
De gemeente stelt dat er met de verdeling van de nalatenschap sprake is van paulianeus handelen als bedoeld in artikel 3:45 BW. Om die reden roept de gemeente de vernietiging van die verdeling in. Aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan:
- gedaagden zijn deze verdeling onverplicht aangegaan. Als er al een verplichting tot verdeling bestaat, is het de vraag of die ook verplicht tot toedeling van alle onroerende zaken aan [B] zonder uitbetaling van een bedrag wegens overbedeling aan [A] .
- De gemeente is door deze wijze van verdeling benadeeld, omdat haar verhaalsmogelijkheid op [A] hiermee is vervallen. Als de verdeling niet had plaatsgevonden, zou de gemeente zich hebben kunnen verhalen op haar aandeel in de nalatenschap. De gemeente kan zich op geen andere vermogensbestanddelen van [A] verhalen.
- Gelet op artikel 3:46 BW wordt [A] vermoed te hebben geweten dat deze verdeling en levering een benadeling voor de gemeente zou betekenen. Het gaat om een meerzijdige rechtshandeling tussen bloedverwanten in de tweede graad. Deze heeft plaatsgevonden binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond. Bovendien is sprake van een rechtshandeling
om nietals bedoeld in artikel 3:47 BW.
- Omdat er sprake is van een rechtshandeling om niet, is wetenschap bij [B] van het benadelend karakter niet nodig (artikel 3:45, lid 2 BW). Zou die wetenschap wel zijn vereist, dan is in artikel 3:46 BW het wettelijk vermoeden gegeven van die wetenschap.
Het bij de gemeente bekende verweer van [A] dat zij niet is onderbedeeld, is niet onderbouwd, evenmin als de stelling dat [B] een vordering op [A] had waarmee een eventuele overbedeling verrekend zou zijn.
4.2.
Gedaagden hebben tegen de vorderingen verweer gevoerd. Deze verweren worden, voor zover relevant, hieronder besproken.

5.De beoordeling.

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [A] een bedrag van € 101.814,22 aan de gemeente moet terugbetalen. De beslissing waarbij de gemeente dit heeft vastgesteld, is onherroepelijk geworden, omdat daar geen rechtsmiddel tegen aangewend is. [1] De beslissing heeft “formele rechtskracht” gekregen, wat betekent dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de beslissing ook inhoudelijk juist is.
Dat [A] ter zitting heeft gezegd dat er sprake is van onjuist handelen van de gemeente, omdat de gemeente de uitkering niet wilde stoppen hoewel [A] dat keer op keer had gevraagd, kan haar dus niet baten. De rechtbank moet uitgaan van de juistheid van het terugvorderingsbesluit.
Ook de vraag of [A] al dan niet strafrechtelijk veroordeeld is voor bijstandsfraude, is voor deze zaak dus niet van belang. In deze civiele zaak, staat de juistheid van het terugvorderingsbesluit vast.
De rechtbank merkt overigens op dat uit het besluit van de gemeente volgt dat de herziening van de uitkering al heeft plaatsgevonden met ingang van
15 juni 1995. Vanaf die datum was er kennelijk sprake van een lager recht op uitkering. Omdat de moeder van gedaagden is overleden op [datum] , kan dat dus niet te maken hebben met het al dan niet per aangetekende brief mededelen aan de gemeente dat moeder was overleden, of anderszins met een mededeling van [A] aan de gemeente dat de uitkering, naar aanleiding van het overlijden van moeder, moest worden stopgezet. Om welke reden de uitkering wel is herzien, kan uit het terugvorderingsbesluit niet worden afgeleid. Daar blijkt alleen uit dat [A] kennelijk relevante informatie voor haar recht op uitkering niet aan de gemeente heeft medegedeeld.
5.2.
Vast staat ook dat de heer en [A] ieder voor de helft rechthebbende waren op de nalatenschap van hun moeder. Die nalatenschap bestond onder meer uit vier registergoederen (twee stukken grond, één vakantiewoning en één woning). De getaxeerde waarde hiervan per 9 november 2012 was € 228.500,00. [2]
5.3.
Volgens de gemeente hadden gedaagden de vier registergoederen niet aan alleen [B] mogen toedelen, omdat de gemeente daarmee benadeeld wordt. Als de nalatenschap eerlijk was verdeeld, zou [A] het bedrag dat de gemeente van haar tegoed heeft, hebben kunnen betalen.
5.4.
Gedaagden hebben als eerste aangevoerd dat de omvang van de nalatenschap, volgens de aanslag van de belastingdienst, niet hoger dan € 136.456,00 was. [A] zou recht hebben op de helft. Hiermee zou zij de gemeente niet kunnen betalen.
De rechtbank overweegt hierover ten eerste dat de omvang van de nalatenschap niet eenduidig uit de overgelegde stukken blijkt. Weliswaar is de successierechtaanslag (uit 2007) gebaseerd op een omvang van € 136.456,00, maar de (in 2012) getaxeerde waarde van de registergoederen is € 228.500,00. Op één van de registergoederen rust een recht van hypotheek. Dat kan betekenen dat de waarde van de nalatenschap lager is, maar de omvang van de hypotheek blijkt niet uit de stukken.
Wat daarvan ook zij, ook als de gemeente niet volledig betaald zou kunnen worden van de opbrengst van de registergoederen, kan zij nog wel benadeeld zijn. Dat geldt in elk geval voor het bedrag dat zij wel had kunnen terugontvangen, als de verdeling bij helfte zou zijn gebeurd. Eén en ander is dus geen reden om de gevorderde vernietiging te moeten afwijzen.
5.5.
Gedaagden hebben voorts aangevoerd dat de verdeling niet paulianeus is, omdat [A] niet is onderbedeeld. Het bedrag dat aan haar zou toekomen, is verrekend met de kosten van levensonderhoud en juridische bijstand die [B] voor haar heeft voldaan.
Ter zitting heeft [B] gesteld dat hij maandelijks aan zijn zus € 1.000,00 betaalt voor onderhoudskosten. In totaal heeft hij € 55.000,00 voldaan. Daarnaast heeft hij € 25.000,00 aan juridische kosten voor haar voldaan, heeft hij successierechten betaald en de hypotheek. Aangeboden is om deze betalingen te bewijzen door het overleggen van de bankafschriften.
Namens de gemeente is daartegenin gebracht dat deze stelling niet is onderbouwd, en dat uit de akte van verdeling ook niet blijkt dat [B] een vordering had op [A] en dat daarom alle registergoederen aan hem zijn toegedeeld. Uit correspondentie met de opvolgende advocaten van gedaagden blijkt dat [A] de vordering van de gemeente zou betalen uit de opbrengst van de verkoop van de registergoederen. Daarmee strookt niet dat alle registergoederen aan [B] zijn toegedeeld. Omdat de gemeente daarop vertrouwde, is niet eerder beslag gelegd op de registergoederen.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Waar het om gaat is of de toedeling van alle registergoederen aan [B] onverplicht is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. Er blijkt niet dat tussen de heer en [A] is overeengekomen dat [A] de door [B] betaalde bedragen aan hem moest terugbetalen, en evenmin blijkt dat is overeengekomen dat dat zou gebeuren door het verrekenen van die bedragen met haar deel van de erfenis. Ook blijkt niet welk bedrag [B] zou moeten verrekenen met [A] , en of dat overeenkomt met haar deel van de waarde van de registergoederen. Van een verplichting tot toedeling van alle registergoederen aan [B] blijkt derhalve niet. Nu zowel [B] als [A] recht hadden op de helft van de nalatenschap, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdeling bij akte van 21 november 2014 onverplicht is geschied.
5.7.
De rechtbank merkt op dat deze conclusie overeenkomt met hetgeen gedaagden ter zitting hebben verklaard over de toedeling van alle registergoederen aan [B] . Door [A] is, op de vraag waarom de erfenis niet gewoon door de helft is gedaan, geantwoord dat de gemeente op het punt stond om te executeren. Als de gemeente dat zou doen, zou er niets overblijven. Later verklaarde [A] nog dat het probleem was dat de gemeente beslag wilde leggen op alles. Er zou hoe dan ook voor haar niets overblijven. Dan had ze liever dat alles naar haar broer ging, dan dat het naar de gemeente zou gaan.
Dat de gemeente niet kan instemmen met deze gang van zaken, is (zoals blijkt uit het voorgaande) terecht.
5.8.
Ter zitting is ook nog gesteld dat [B] de registergoederen heeft gekocht voor € 130.000,00, en dat de gemeente toestemming had gegeven voor verkoop tegen deze prijs. De rechtbank kan gedaagden hierin niet volgen. Alle registergoederen waren toegedeeld aan [B] , dus van koop door hem kan dan geen sprake meer zijn. Dat [B] een koopprijs moest voldoen of inbrengen in de boedel, blijkt uit de akte in het geheel niet. Door de gemeente is in dit kader nog gesteld dat alleen toestemming is gegeven voor de verkoop van de vakantiewoning, en dat € 130.000,00 voor de vier registergoederen ruim onder de waarde is.
Wat hiervan zij, gevorderd is de vernietiging van de verdeling zoals die heeft plaatsgevonden bij akte van 21 november 2014, zodat de rechtbank ook niet kan oordelen over een
verkoopvan alle registergoederen aan [B] .
5.9.
Dat aan de overige voorwaarden voor het kunnen vernietigen van een onverplichte rechtshandeling op grond van artikel 3:45 BW (benadeling bij de gemeente en wetenschap daarvan bij gedaagden) is voldaan, is door gedaagden niet betwist. Eén en ander volgt ook wel uit het verhandelde ter zitting.
5.10.
De gemeente vordert (primair) dat de rechtbank “de verdeling van de nalatenschap d.d. 21 november 2014 vernietigt op grond van artikel 3:45 BW en de verdeling van de nalatenschap op grond van artikel 3:198 BW gewijzigd vaststelt, met bevel aan elk van de gedaagden om ter zake volledige opening van zaken te geven, zodanig dat de nalatenschap in gelijke helften aan gedaagden wordt toebedeeld, voor zover vereist voor het verhaal van de vordering van de gemeente op [A] ten bedrage van € 101.814,22.”
5.11.
Gedaagden hebben hiertegen ingebracht dat de rechtbank de verdeling niet kan vernietigen èn gewijzigd vaststellen.
5.12.
De rechtbank overweegt dat artikel 3:198 BW inderdaad bepaalt dat de rechter de verdeling kan wijzigen
in plaats vanvernietigen. Als de rechter de verdeling wijzigt, is vernietiging echter ook niet nodig. Dit deel van de vordering (vernietiging) zou dan niet toegewezen hoeven worden.
5.13.
De primaire vordering is echter op andere gronden niet toewijsbaar, namelijk omdat de rechtbank niet kan vaststellen op welke wijze de nalatenschap verdeeld dient te worden. In deze procedure staat niet vast wat de omvang van de nalatenschap is. In de akte van verdeling staat dat tot de nalatenschap
onder meerde vier registergoederen behoren. Waar de nalatenschap nog meer uit bestaat, blijkt niet. De waarde van de registergoederen is getaxeerd op 9 november 2012, maar op één van de registergoederen rust kennelijk een hypotheek. [3] De omvang daarvan blijkt niet.
De belastingdienst is kennelijk uitgegaan van een omvang van de nalatenschap van € 136.456,00, maar waar dat op is gebaseerd, blijkt evenmin.
De vordering om gedaagden te bevelen volledige opening van zaken te geven, is niet gebaseerd op enige rechtsregel. Zij zijn daartoe jegens de gemeente niet gehouden. Het is bovendien primair aan gedaagden om te beslissen hoe zij de nalatenschap willen verdelen, zolang zij de gemeente niet benadelen. De gemeente heeft daarin geen stem, hetgeen ze, als de rechtbank de verdeling in deze procedure zou vaststellen (gelet op het beginsel van hoor en wederhoor), in feite wel zou hebben.
5.14.
De rechtbank zal de primaire vordering niet toewijzen, maar de subsidiaire vordering is – zij het enigszins gewijzigd – wel toewijsbaar. Op deze manier is het alsnog aan gedaagden om een nieuwe verdeling te bewerkstelligen, maar wel zodanig dat de gemeente daardoor niet benadeeld wordt.
5.15.
Niet kan worden toegewezen dat partijen tot een zodanige verdeling overgaan dat aan [A] alsnog de daadwerkelijke helft van de waarde daarvan toevalt. Op grond van artikel 3:180 BW kan geen verdere verdeling gevorderd worden dan nodig is voor het verhaal van de vordering van de gemeente. Of dat de helft is, staat niet vast. Andersom is het bij die toekomstige verdeling – waarbij dus geen sprake mag zijn van benadeling in de zin van artikel 3:45 BW – nog steeds mogelijk dat de gemeente niet haar volledige vordering voldaan kan krijgen. Dat hangt af van de exacte omvang van de nalatenschap.
De rechtbank acht de gevorderde termijn van twee maanden waarbinnen de verdeling opnieuw moet plaatsvinden, te kort. Zij zal die termijn op vier maanden stellen.
De gemeente heeft ook oplegging van een dwangsom gevorderd, en wel van € 5.000,00 voor elke dag dat gedaagden in gebreke blijven om de verdeling opnieuw vast te stellen. De rechtbank acht het opleggen van een dwangsom gerechtvaardigd, omdat gedaagden wel een prikkel moeten hebben om daadwerkelijk opnieuw te verdelen, maar zal de dwangsom matigen tot € 100,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00. Gelet op het inkomen van [A] komt het de rechtbank voor dat dat een voldoende prikkel is.
Tot slot zal de rechtbank, conform de vordering, op grond van artikel 677 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een notaris benoemen ten overstaan van wie de verdeling moet plaatsvinden.
5.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zullen gedaagden worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten worden aan de zijde van de gemeente als volgt berekend:
  • salaris van de gemachtigde: € 904,00 (2 procespunten maal € 452,00, tarief II);
  • verschotten: € 4.056,32 (kosten uitbrengen dagvaarding ad tweemaal € 96,16 en griffierecht ad € 3.864,00).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
vernietigt de verdeling van de nalatenschap d.d. 21 november 2014 op grond van artikel 3:45 Burgerlijk Wetboek;
6.2.
veroordeelt gedaagden om op grond van artikel 3:180 BW, binnen vier maanden na het wijzen van dit vonnis tot zodanige verdeling van de nalatenschap over te gaan, dat daarmee geen benadeling van de gemeente meer plaatsvindt, doch niet verder dan nodig is voor het verhaal van de vordering van de gemeente;
6.3.
benoemt, krachtens artikel 677 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, als notaris voor wie de werkzaamheden der verdeling zullen plaatsvinden:
mr. D.H.W. ter Braak,
Ter Braak Willems notarissen,
Màximastraat 4,
7442 NW Nijverdal
0458-850000;
6.4.
veroordeelt gedaagden tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat zij nalatig blijven te voldoen aan de veroordeling onder 6.2 met een maximum van € 25.000,00;
6.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de gemeente worden daarbij begroot op € 904,00 wegens het salaris van de advocaat en € 4.056,32 wegens verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na de uitspraak vallende kosten, forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016. [4]

Voetnoten

1.[.] .
2.[.]
3.[.]
4.[.]