Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat eiser en de heer [derde partij 1] op 23 juni 1989 de voormalige boerderij op het adres [adres 1] te Geesteren hebben gekocht. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 1985 lag op het perceel een agrarisch bouwblok. Verweerder heeft destijds medewerking verleend voor het vestigen van twee huishoudens, door de situatie aan te merken als inwoning.
Op 1 mei 1998 heeft het woongedeelte van de heer [eiser 1] de aanduiding [adres 2] gekregen.
Bij besluit van 10 mei 2000, zoals nadien gewijzigd op 2 november 2000, heeft verweerder aan [eiser 1] , een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning en berging aan de [adres 1] , waarbij de aanvraag ten opzichte van de in 1998 ingediende bouwtekening, waarbij realisatie van een extra zelfstandige woning op het adres [adres 3] de insteek was, in die zin is gewijzigd dat in het afgescheiden woongedeelte – op de begane grond slaap- en bergingsruimte en op de verdieping- uitsluitend bergingsruimte zou worden gerealiseerd.
Op 2 januari 2001 hebben eisers zoon en diens echtgenote zich bij de gemeentelijke basisadministratie doen inschrijven op het adres [adres 3] .
Na een op 5 augustus 2014 door [naam 3] bij verweerder ingediend handhavingsverzoek, heeft de gemeentelijke toezichthouder tijdens diverse controles, onder meer op 19 augustus 2014, geconstateerd dat in afwijking van de op 2 november 2000 verleende bouwvergunning in het woongedeelte een zelfstandige woonkamer en keuken is gerealiseerd ten behoeve van eisers zoon en zijn gezin en dat deze fysiek gescheiden is van de woning van eiser, alsmede dat de wooneenheden van eiser en [derde partij 1] fysiek van elkaar gescheiden zijn door de deur in de gemeenschappelijke hal dicht te maken.
Vervolgens heeft verweerder, na eerst een voornemen daartoe te hebben uitgebracht en eiser in de gelegenheid te hebben gesteld zijn zienswijze in te brengen, bij besluit van 20 mei 2015 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd zoals hiervoor onder “procesverloop” is beschreven.
Na door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 januari 2016 de last onder dwangsom in die zin gewijzigd dat thans een dwangsom ineens is opgelegd van € 20.000, ten einde vóór 4 april 2016 de aangebrachte woontechnische voorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden en de situatie terug te brengen tot de situatie waarvoor vergunning is verleend met nummer 20000432-450.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Hangende het beroep heeft verweerder de begunstigingstermijn bij wijzigingsbesluit van
16 maart 2016 verlengd tot en met 30 mei 2016 en vervolgens bij besluit van ……mei/juni 2016 tot en met …….
2. Eiser stelt kort weergegeven dat verweerder door de last onder dwangsom te wijzigen, impliciet de bewoning door de familie [naam 4] toestaat. Het bevreemdt eiser dat desondanks de in afwijking van de op 2 november 2000 verleende bouwvergunning aangebrachte voor bewoning noodzakelijke woontechnische voorzieningen (beide keukens en een groot aantal wanden) dienen te worden verwijderd of verplaatst. Voorts stelt eiser dat niet is gekeken in hoeverre de last ziet op bouwkundige veranderingen en voorzieningen die op grond van het bepaalde in artikel 3, achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) als vergunningsvrij kunnen worden aangemerkt. In dat verband stelt eiser dat de keuken vergunningsvrij is en ook de wanden voldoen aan het bepaalde in voornoemd artikel. Eiser stelt dat sprake is van rechtsongelijkheid nu de woongedeelten van [naam 3] en [eiser 1] slechts onderbroken worden door een deur en dat de aanzienlijk verdergaande samenhang tussen de gewraakte ruimten dan ook ongemoeid moeten worden gelaten.
Zonder keuken en badkamer kan niet worden gewoond en verweerder had ook de lange duur van de bewoning bij de belangenafweging moeten betrekken.
Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren en zowel het primaire besluit als het thans aanhangige besluit te vernietigen, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3. Verweerder stelt zich, voor zover hier van belang, op het standpunt dat het gebruik van het adres [adres 3] voor de vestiging van een extra huishouden van eiser niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en het overgangsrecht. Het gebruik is in strijd met de algemene gebruiksbepaling van artikel 42, lid A, van het bestemmingsplan en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden om van de beginselplicht tot handhaven af te wijken.
Eiser dient de in een bijlage bij het bestreden besluit beschreven woontechnische voorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden
De in de bijlage opgenomen omschrijving van de te verwijderen woontechnische voorzieningen luidt als volgt:
“Te verwijderen voorzieningen en aan te passen bouwtechnische voorzieningen
Wat moet er worden verwijderd en of aangepast?
Hieronder treft u een opsomming van te wijzigen bouwonderdelen en te verwijderen woontechnische voorzieningen. De nummers communiceren met de nummers die op de bijlagen. In de bijlage treft u de situatie aan die vergund is en de feitelijke situatie van zowel de bovenverdieping als de begane grond.
1. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft is een entree gecreëerd. De muur maakt geen onderdeel uit van de vergunde situatie. Deze muur (nummer 1) dient dan ook te worden verwijderd.
2. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft is een keuken geplaatst in een ruimte welke was aangeduid als berging. Deze keuken (nummer 2) dient te worden verwijderd.
3. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft ontbreekt de muur welke onderdeel was van de vergunde situatie. Hierdoor doet de ruimte aan als open keuken. De muur scheidde in de vergunde situatie een slaapkamer van de berging. Deze muur (nummer 3) dient te worden teruggeplaatst.
4. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft ontbreekt de muur welke
onderdeel was van de vergunde situatie. De muur scheidde in de vergunde situatie twee
slaapkamers van elkaar. Deze muur (nummer 4) dient te worden teruggeplaatst.
5. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft ontbreekt de deur welke in de vergunde situatie toegang verstrekte van de slaapkamer naar de hal. De deur (nummer 5) dient te worden teruggeplaatst.
6. In de vergunde situatie betreft het hier een doucheruimte. Deze ruimte is in de feitelijke
situatie in gebruik als kantoor waarbij de deur is verplaatst naar de ruimte waarin in de
feitelijke situatie sprake is van een woonkamer. De deur (nummer 6) dient te worden geplaatst op de plaatst zoals deze is aangegeven op de tekening behorende bij de vergunning. Zie de de bijlage “vergunde situatie”.
7. Het betreft hier een ontbrekende muur. Deze muur is onderdeel van de vergunde situatie. De muur scheidde in de vergunde situatie de slaapkamer van de hal Deze muur (nummer 7)
dient te worden teruggeplaatst.
8. Op het blad dat de feitelijke situatie van de begane grond weergeeft is met nummer 8 een
muur aangegeven. De muur maakt geen onderdeel uit van de vergunde situatie. Deze muur
(met nummer 8) dient dan ook te worden verwijderd.
9. Het betreft hier een volledig ingerichte open keuken. In de vergunde situatie betreft het hier een woonkamer waarin in de vergunde situatie sprake is van een afzonderlijke woonkeuken op een andere locatie. De keuken (nummer 9) dient te worden verwijderd.
10. In de feitelijke situatie wordt met nummer 10 een geplaatste muur aangegeven in een ruimte welke is aangeduid als keuken. Door de plaatsing van deze muur wordt een afzonderlijke doucheruimte gecreëerd. De muur (nummer 10) moet worden verwijderd.
11. Nummer 11 betreft in de feitelijke situatie een deur die toegang geeft van de doucheruimte tot de slaapkamer. De deur 9nummer 11) moet worden verwijderd.
12. Het gaat hier om een doorgang die in de feitelijke situatie fysiek is afgesloten. De centrale hal dient vanuit het woondeel [naam 1] toegankelijk te zijn. De fysieke scheiding dient ongedaan te worden gemaakt. Het woondeel [naam 1] dient vanuit de centrale hal toegankelijk te zijn evenals de toegankelijkheid vanuit het woondeel [naam 1] tot de centrale hal. De doorgang (nummer 12) dient te worden herstelt.
13. De bergruimte is in gebruik als badkamer. De wastafel, de douche en de badkuip (aanwezig binnen nummer 13) dienen te worden verwijderd, waarna de ruimte weer dienst kan doen als bergruimte.
14. Het betreft hier een kast welke in de feitelijke situatie dienst doet als toilet ruimte. Het toilet (aanwezig binnen nummer 14) dient te worden verwijderd waarna de ruimte in gebruik
genomen wordt als kast.”
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1Algemeen
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, en
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot de aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt. Deze categorieën gevallen zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (het Bor).
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel blijft het eerste lid buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend buiten toepassing blijft gedurende die periode.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.2Woontechnische voorzieningen.
De rechtbank stelt vast dat op het perceel op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 1985 een bestemming met een agrarisch bouwblok ligt waar op grond van artikel 3B , aanhef en sub 4 onder a, per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijfswoning is toegestaan. Niet in geschil is dat op het perceel geen sprake meer is van agrarische bedrijfsvoering. Het hoofddoel bestaat thans voornamelijk uit wonen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 aanhef en onder be1, van het bestemmingsplan, wordt onder wonen verstaan “het gebruiken van (een gedeelte van) een gebouw ten behoeve van het huisvesten van een huishouden”. Voorts wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder bf onder “woning” verstaan “een gebouw of een gedeelte van een gebouw krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden; alle aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen maken onderdeel uit van de woning.”.
De rechtbank constateert dat weliswaar sprake is van twee huisnummers te weten 20 en 20A, maar dat sprake is van één woning en dat verweerder medewerking heeft verleend voor het vestigen van twee huishoudens, door de situatie van [eiser 1] en de familie [naam 3] aan te merken als inwoning.
Doordat nadien in de woning woontechnische voorzieningen zijn getroffen die er voor zorgen dat een gedeelte van het gebouw naar aard en indeling geschikt is gemaakt en bestemd is voor het huishouden van eiser, is er gelet op voornoemde definitie in feite een extra woning ontstaan, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan.
Reeds hierom was verweerder in beginsel gehouden om handhavend op te treden. Dat verweerder thans niet langer vraagt om ook de bewoning door eiser en zijn gezin van het
(fysiek gescheiden deel van het) woonhuis aan de [adres 1] -20a te beëindigen en derhalve impliciet toestaat dat eiser en zijn gezin er nadat de aan de last onder dwangsom is voldaan, mogen blijven wonen, maakt dit niet anders. Zij kunnen immers, mits voldaan aan de voorwaarden, deel uitmaken van het huishouden van eisers vader.
Ten aanzien van de in de bijlage bij het bestreden besluit beschreven te verwijderen en verwijderd te houden woontechnische voorzieningen, is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser zich ten onrechte beroept op het bepaalde in artikel 3, achtste lid, van bijlage II, van het Bor. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van bijlage II van het Bor, dient het aantal woningen bij de toepassing van onder meer artikel 3, van bijlage II, van het Bor gelijk te blijven. Nu, door het aanbrengen van de woontechnische voorzieningen, zoals hiervoor is weergegeven, sprake is van een extra woning kan derhalve geen toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 3, achtste lid van bijlage II van het Bor. Voor het aanbrengen van de woontechnische voorzieningen is derhalve een omgevingsvergunning vereist. Nu eiser daar niet over beschikt, was verweerder ten aanzien van de woontechnische voorzieningen bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Nu voorts is aangegeven dat de situatie moet worden terug gebracht naar de situatie waarvoor vergunning is verleend met nummer 20000432-450, in welke situatie in voldoende mate in voor bewoning noodzakelijke woontechnische voorzieningen is voorzien, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder tot een minder vergaande last had dienen over te gaan.
Het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ten aanzien van de woontechnische voorziening kan derhalve in stand worden gelaten.
4.4Begunstigingstermijn.
In beroep heeft eiser zich niet expliciet tegen de begunstigingstermijn verzet. Nu door eiser wel een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend teneinde die termijn op te schorten, ziet de rechtbank aanleiding op te merken dat verweerder de termijn hangende het beroep heeft verlengd tot en met 31 juli 2016.
De rechtbank acht die door verweerder gehanteerde begunstigingstermijn niet onredelijk
Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in stand worden gelaten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.