ECLI:NL:RBOVE:2016:2708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
C/08/187794 / KG ZA 16-214
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen schilderbedrijf en groenprojectenbedrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen PB Schilderwerken V.O.F. (eiser) en Outlook Groenprojecten V.O.F. (gedaagde). De eiser vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door de gedaagde was gelegd op haar bankrekeningen. De achtergrond van het geschil ligt in een aannemingsovereenkomst waarbij eiser schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan een woning van gedaagde. Na klachten over de kwaliteit van het schilderwerk, heeft gedaagde eiser aansprakelijk gesteld voor de schade en een schadevergoeding geëist. Eiser betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de vorderingen van gedaagde verjaard waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van gedaagde summierlijk ondeugdelijk waren, omdat er onvoldoende bewijs was dat het schilderwerk de oorzaak was van de geconstateerde schade. De rechter overwoog dat de problemen met het schilderwerk mogelijk te maken hadden met constructiefouten en dat de vochtigheid in de muren niet door de verflaag kon worden veroorzaakt. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser tot opheffing van het beslag toegewezen, omdat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/187794 / KG ZA 16-214
Vonnis in kort geding van 12 juli 2016
in de zaak van
1. vennootschap onder firma
PB SCHILDERWERKEN V.O.F.,
gevestigd te [plaats 2] ,
2.
[A], vennoot van PB Schilderwerken V.O.F.,
3.
[B], vennoot van PB Schilderwerken V.O.F.,
eisers,
advocaat mr. J.L. den Dekker te Rotterdam,
tegen
1. vennootschap onder firma
OUTLOOK GROENPROJECTEN V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] ,
2.
[C], vennoot van Outlook Groenprojecten V.O.F.,
wonende te [plaats 1] ,
3.
[D], vennoot van Outlook Groenprojecten V.O.F.,
wonende te [plaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.C.H. Wiekeraad te Kampen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 20 juni 2016 met de producties 1 tot en met 16
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aannemingsbedrijf [E] heeft in 2011 in opdracht van [gedaagde] een vrijstaande woning met aanpandige bedrijfsruimte gebouwd. Het stucadoorswerk is in opdracht van [E] (omstreeks mei 2011) uitgevoerd door [F] .
2.2.
Op 3 augustus 2011 heeft [eiser] een offerte voor het schilderwerk aan de buitenzijde van de woning uitgebracht aan [gedaagde] Op basis van deze offerte hebben partijen afgesproken dat het schilderwerk in twee fasen zou worden uitgevoerd. In het najaar van 2011 zou [eiser] de kozijnen voorlakken, de muren van primer voorzien en voorsauzen voor een bedrag van € 4.571,40 exclusief BTW. In het voorjaar van 2012 zouden de kozijnen worden geschilderd en de muren gesausd voor een bedrag van € 3.047,60. In die offerte is vermeld dat [eiser] daarbij gebruik zou maken van een “Capagrund Universal” primer en een “Caparol AmphiSilan” saus.
2.3.
[eiser] heeft eind september/begin oktober 2011 de voor de eerste fase afgesproken werkzaamheden verricht. Daarbij is in plaats van de geoffreerde primer “Capagrund Universal” een “AmphiSilan” primer op de muren aangebracht. [gedaagde] heeft na afronding van deze werkzaamheden het daarvoor overeengekomen bedrag betaald.
2.4.
Op 16 december 2011 heeft [gedaagde] [eiser] gevraagd om naar het sauswerk te kijken, omdat het niet overal goed zou gaan.
2.5.
Het sauswerk op de gevels vertoont plaatselijk verkleuringen en laat plaatselijk los.
2.6.
[eiser] heeft contact opgenomen met de fabrikant van de primer, Caparol, die op 12 januari 2012 de gevels van de woning heeft bekeken. Caparol heeft op 13 januari 2012 het volgende bericht aan [eiser] gestuurd:
“(…) Op de met AmphiSilan Primer en AmphiSilan geschilderde gevels zijn verkleuringen zichtbaar. Op deze plekken is een verhoogd vochtgehalte gemeten tot 6% net boven het trasraam. Bij metingen boven het trasraam is een vochtgehalte tot 3% gemeten. Het trasraam (metselwerk) zelf heeft ook een vochtgehalte tot 6%. Dit is te hoog en moet eigenlijk onder de 3% zijn. Vermoedelijk vindt er vochttransport plaats vanuit het trasraam naar de gevels. Waar de oorzaak hiervan ligt kan ik niet bepalen, dat moet een bouwkundige doen. De verflaag is in ieder geval niet de oorzaak: dit is een zeer dampopen systeem dat vocht vanuit de gevel doorlaat naar buiten. Het verfsysteem neemt zelf geen vocht op van buitenaf.
Het is aan te raden om een bouwkundige te laten onderzoeken of de aansluiting tussen het trasraam en de gevel of eventueel het gebruikte type pleister de oorzaak kan wegnemen.
Voordat er verder gewerkt wordt aan de andere gevels is het aan te raden om nogmaals vocht te meten. (…)”
2.7.
[gedaagde] heeft ook met [E] en [F] gesproken over de verkleuringen op de gevels. Op verzoek van [F] heeft het Bedrijfschap Afbouw de oorzaak van het loslaten van het muurverfsysteem onderzocht. Op 29 februari 2012 bericht het Bedrijfschap Afbouw het volgende aan [F] :
“(…)
In het algemeen kunnen voor metselwerk de volgende criteria worden aangehouden:
Het evenwichtsvochtgehalte ligt rond de 0,6 gewichtsprocent.
Het kritisch vochtgehalte ligt tussen de 3,5 – 4,7 gewichtsprocent.
Bij 3,5 tot 6 gewichtsprocent is er sprake van vochttransport in de vorm van waterdamp.
Bij meer dan 6 gewichtsprocent is er sprake van vochttransport in vloeibare vorm.
(…)
CONCLUSIE
Uit onderzoek is komen vast te staan dat er ter plaatse van het afgebladderde muurverfsysteem sprake is van uittreding van sulfaat (zout), het sulfaatlgehalte van 1600 mg/l kan worden beschouwd als zeer hoog. Naast uittreding van sulfaat is eveneens (zoals verwacht) het vochtpercentage ter plaatse van het afgebladderde muurverfsysteem op dit moment nog relatief hoog. Het is echter niet duidelijk was de exacte oorsprong (herkomst) is van dit vocht. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld restanten bouwvocht, onjuiste afwatering en/of lekkage. Opgemerkt dient te worden dat uittreding van sulfaat (zout) onlosmakelijk verbonden is met vochttransport/uittredingvan vocht vanuit het metselwerk. Met het vocht (als transportmedium) worden opgeloste zouden (dit is een inhoudscomponent van stenen) naar het oppervalk van de gestukadoorde gevels meegevoerd. Het vocht zal aan het oppervlak van de gevels verdampen en het zout zal gaan kristalliseren c.q. een volumevergroting aannemen. Gevolg is dat doormet name het zouten in geringe mate het vocht, afbladdering van het muurverfsysteen ontstaat. Dit proces zal stoppen wanneer de gevels voldoende droog zijn. Echter dit proces zal blijvend optreden tot het overmatige vocht uit het metselwerk is verdampt. Indien er dus sprake is van lekkage dienen adequate maatregelen te worden getroffen.
Gesteld kan worden dat het afbladderen van het muurverfsysteem niet is veroorzaakt door het cementgebonden pleistersysteem, getuigen hiervan zijn de overige geveldelen waar geen schade is. Het muurverfsysteem is aangebracht terwijl de gevels op een aantal plaatsen (inwendig) nog te vochtig ware, terwijl het oppervlak wellicht winddroog was/leek. (…)”
2.8.
Caparol heeft op 27 juni 2012 vochtmetingen uitgevoerd en aangegeven dat het vochtgehalte op bepaalde delen niet was afgenomen.
2.9.
Op 7 juli 2012 bericht [gedaagde] het volgende aan [eiser] :
“(…) De stootvoegroosters zijn twee weken geleden aangebracht. Het lijkt mij dat we nu op verschillende momenten moeten meten om te kijken of de waarde zaken? Graag jouw mening. (…)”
2.10.
Caparol heeft op 29 augustus 2012 het vochtgehalte in de gevels opnieuw gemeten en heeft geconstateerd dat deze nog steeds te hoog is om te kunnen schilderen.
2.11.
Op 16 april 2013 heeft Caparol wederom vochtmetingen uitgevoerd. Op 22 april 2013 bericht Caparol daarover het volgende aan [eiser] :
“(…) Op 16 april nogmaals vocht gemeten bij de woning in Grafhorst . De vochtgehaltes waren weer opgelopen, dan niet zozeer op de onderste 20-30 cm maar zo’n 50 cm hoger. Daar liep het op tot 7% op de voorgevel van de woning. Hier was de vochtschade ook zichtbaar (zie foto’s). Op de achtergevel van de aanbouw is het stuk onder de vensterbanken erg vochtig (<6,8%, zie foto’s). Zoals al eerder gemeld, het vochtgehalte kan niet oplopen door de verflaag die erop zit. De verflaag neemt geen vocht op. De oorzaak moet wel een bouwkundige oorzaak hebben. Het is aan te raden om een onafhankelijk bouwkundig expert in te schakelen. (…)”
2.12.
Op 22 april 2016 heeft [eiser] de bevindingen en het advies van Caparol aan [gedaagde] doorgestuurd. In reactie daarop heeft [gedaagde] op 23 april 2013 aan [eiser] meegedeeld dat er een onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de problemen met de buitengevel.
2.13.
[gedaagde] heeft op 16 september 2013 de volgende e-mail aan [eiser] gestuurd:
“(…) Zou jij het vochtpercentage in de gevels nogmaals willen meten. Ik wil graag kikken wanneer we de gevels kunnen afwerken. (…)”
2.14.
[eiser] heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“(…) Ik kan ze morgen bellen, voor ons is het wel belangrijk om te weten wat er nu precies uit het onafhankelijk onderzoek is gekomen. (…)”
2.15.
[gedaagde] heeft daarna het volgende aan [eiser] bericht:
“(…) Prima, het onderzoek loopt nog door omstandigheden met het onderzoeksbureau en diegene die daar verantwoordelijk was voor de gang van zaken is alles vertraagd. Ze hopen binnen nu en een aantal weken de rapportage te hebben afgerond. Zo snel er uitslagen zijn wil graag met partijen om tafel om een plan voor herstel te maken.
Ik houd je op de hoogte. Wil je mij de productbladen van de gebruikte verven opvragen en naar mij mailen? (…)”
2.16.
Caparol heeft op 25 september 2013 vochtmetingen verricht en heeft vastgesteld dat nog geen verbetering was opgetreden.
2.17.
Gevelsupport B.V. (verder Gevelsupport) heeft in opdracht van [E] onderzoek gedaan naar de schadeplekken op de gevels van de woning. Op 21 oktober 2013 is door haar een rapport uitgebracht waarin onder meer het volgende staat:
“(…)
Conclusie:
De schade zoals voorkomende aan het oppervlak van de geschilderde gestukadoorde beksteenmetselwerk gevels is veroorzaakt door meerdere factoren:
1. De onthechting van de verf- en stucfragmenten is het gevolg van het plaatselijk in de gevels aanwezig (geweest) zijn van een te hoog vochtgehalte. Dit door bouwvocht dat tijdens de ruwbouw in de metselwerkconstructie is gelopen of door lekkage plaatsen. (…) De locaties van de schadeplekken duiden op gevelgedeelten die door het ontbreken van onvoldoende afdekking tijdens de bouw zwaar door regenval belast zouden kunnen zijn. (…) Het verfsysteem functioneert op de geveldelen waar geen vochtprobleem aanwezig is doch deformeert op de locaties waar dit wel het geval is. (…)
2. De afdekkingen van de gevels of geveldelen met de waterslagen, zinken afdekplaten, zinken stroken en de goten alsmede de aansluitingen met het schoon baksteenmetselwerk (entree) bevatten ten opzichte van de gevelafwerking plaatselijk naden waar vocht gemakkelijk in de constructie kan binnendringen. Hier dienen maatregelen getroffen te worden om deze aansluitingen beter waterdicht te maken. (…)”
2.18.
Op 8 december 2014 is namens [gedaagde] de volgende brief aan [eiser] gestuurd:
“(…) In deze brief stel ik u aansprakelijk voor de schade die aan het schilderwerk van de opstallen van cliënt is ontstaan. (…)
Feiten
Op basis van de offerte van 3 augustus 2011 heeft cliënt u de opdracht verstrekt voor het uitvoeren van schilderwerkzaamheden aan de buitenzijde van de Kamperzeedijk 19 te Grafhorst. U heeft de werkzaamheden uitgevoerd in het najaar van 2011.
In december 2011/januari 2012 ontdekte cliënt (vocht)plekken op het schilder/stucwerk. Cliënt heeft u hier op aangesproken. U heeft – volgens hem – aangegeven dat u vindt dat u geen fout heeft gemaakt.
Hierbij stuit ik – voor zover noodzakelijk – de vordering van mijn cliënt.
Aansprakelijkheid
U bent aansprakelijk voor de schade die cliënt lijdt. Er is namelijk sprake van een tekortkoming in de uitvoering van de opdracht die cliënt aan u heeft gegeven. (…)”
2.19.
ZNEB expertise en Taxatie B.V. (verder: ZNEB) is door de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde] ingeschakeld om de oorzaak van de verkleuringen en het loslaten van de muurverf te onderzoeken. De gevels zijn op 13 februari 2015 en
15 april 2015 door ZNEB onderzocht. De heer [A] is tijdens het op 15 april 2015 gehouden onderzoek aanwezig geweest, maar heeft geen gelegenheid gehad om zijn standpunt ten aanzien van de bevindingen van ZNEB kenbaar te maken.
2.20.
Op 7 mei 2015 heeft ZNEB een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat enerzijds de bouwkundige constructie niet vrij is van uitvoeringsfouten en dat anderzijds het toegepaste verfsysteem niet zeer dampopen is, maar dampopen. Deze verminderde dampdoorlatendheid van het verfsysteem zorgt voor een vermindering van het transport van vocht vanuit de achtergelegen constructie, aldus dit rapport.
2.21.
De mate van dampdoorlatendheid van primers is als volgt geclassificeerd:
µd-waarde <0,14 is hoog dampdoorlatend
µd-waarde >0,14 -<1,4 is gemiddeld dampdoorlatend
2.22.
De geoffreerde “Caparol Universal” primer heeft een dampdoorlatendheid met een µd-waarde van 0,06 en de aangebrachte “AmphiSilan” primer heeft een dampdoorlatendheid met een µd-waarde van 0,15.
2.23.
[eiser] heeft aan [gedaagde] te kennen gegeven dat zij geen aansprakelijkheid aanvaardt, dat zij ook niet betrokken is geweest bij de inschakeling van ZNEB en dat zij niet is gehouden om zich te conformeren aan de uitkomsten van dit rapport.
2.24.
Op 2 mei 2016 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat zij aanspraak maakt op vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 29.947,50, inclusief BTW, te voldoen binnen twee weken.
2.25.
[gedaagde] heeft bij verzoekschrift van 20 mei 2016 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht haar verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [eiser] .
2.26.
Op 20 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan [gedaagde] voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [eiser] . De vordering is daarbij begroot op € 36.000,00. [gedaagde] heeft op 21 mei 2016 beslag gelegd op twee bankrekeningen van [eiser] bij de Coöperatieve Rabobank U.A. gevestigd te Amsterdam, (mede)kantoorhoudende te Apeldoorn.
2.27.
Op 3 juni 2016 heeft [gedaagde] PB Schilderwerken V.O.F. en [E] in een bodemprocedure gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd dat zij worden veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter:
I. de gelegde conservatoire beslagen zal opheffen, althans [gedaagde] zal veroordelen om de gelegde conservatoire beslagen op te heffen, binnen 2 dagen na dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
II. [gedaagde] zal verbieden nadere beslagverloven ter zake dezelfde rechtsverhouding te verzoeken;
III. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
3.2.
[eiser] stelt in de eerste plaats dat de beslagen dienen te worden opgeheven, omdat de vorderingen van [gedaagde] zijn verjaard, omdat zij eerst op 8 december 2014 aansprakelijkheid is gesteld, terwijl [gedaagde] al op 16 december 2011 heeft geklaagd over het werk. Daarnaast betoogt [eiser] dat de vorderingen van [gedaagde] ondeugdelijk zijn, omdat de schade aan de woning niet het gevolg is van de door haar uitgevoerde schilderwerkzaamheden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de rechtsverhouding die partijen met elkaar zijn aangegaan is te kwalificeren als aanneming van werk, zodat het beroep op verjaring beoordeeld dient te worden aan de hand van artikel 7:761 BW. Uit dit artikel volgt dat voor een geslaagd beroep op de verjaringstermijn het werk in ieder geval moet zijn opgeleverd.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van oplevering van het werk, omdat het schilderwerk aan de buitenzijde van de woning niet is voltooid. [eiser] heeft immers enkel de eerste fase van het schilderwerk, het aanbrengen van de onderlaag, uitgevoerd. Aan het uitvoeren van de tweede fase, het aanbrengen van de bovenlaag, is zij vanwege de te hoge vochtigheid van de muren niet toegekomen. Dat [gedaagde] de factuur voor het aanbrengen van de onderlaag reeds heeft voldaan, maakt niet dat, zoals door [eiser] is betoogd, de eerste fase als een afzonderlijk werk is te beschouwen. Bovendien is op geen enkele wijze onderbouwd dat deze fase op enig moment aan [gedaagde] is opgeleverd.
Nu het ervoor moet worden gehouden dat het werk niet is opgeleverd, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de verjaringstermijn van twee jaar als bedoeld in artikel 7:761 lid 1 BW nog niet is aangevangen.
4.4.
Met betrekking tot de vraag of [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt overwogen dat niet in geschil is dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de mate van dampdoorlatendheid van de door [eiser] te gebruiken producten. Zij hebben enkel afgesproken dat [eiser] advies zou inwinnen bij Caparol en dat gebruik zou worden gemaakt van de geadviseerde producten. Omdat de contactpersoon van [eiser] bij Caparol op vakantie was, heeft [eiser] geen advies bij Caparol ingewonnen, maar heeft zij een andere verfspecialist om advies gevraagd. [eiser] is toen geadviseerd een “Capagrund Universal” primer te gebruiken in combinatie met een “Caparol AmphiSilan” saus, zoals weergegeven in de uitgebrachte offerte. Voor aanvang van de werkzaamheden heeft Caparol [eiser] echter geadviseerd om in plaats van een “Capagrund Universal” primer een “AmphiSilan” primer te gebruiken, omdat het beter zou zijn om een primer en een saus uit dezelfde productlijn (AmphiSilan) te gebruiken, welk advies [eiser] heeft opgevolgd. Gezien deze omstandigheden kan op grond van het enkele feit dat [eiser] een andere primer heeft gebruikt dan in de offerte stond genoemd niet worden aangenomen dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
Voorts wordt overwogen dat door [gedaagde] niet is gesteld dat de door [eiser] toegepaste “AmphiSilan” primer op zichzelf ongeschikt is voor toepassing op haar woning of dat deze ondeugdelijk is aangebracht, hetgeen ook niet volgt uit de door partijen overgelegde rapporten. In het rapport van ZNEB wordt weliswaar geconcludeerd dat het vocht in de muren niet naar behoren kan uittreden als gevolg van de mate de dampdoorlatendheid van de aangebrachte coatinglagen, maar deze conclusie wordt naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gedragen door de in het rapport weergegeven bevindingen. In dit rapport wordt het verschil in dampdoorlatendheid van de “AmphiSilan” primer en de “Capagrund Universal” primer benadrukt, maar wordt niet ingegaan op het feit dat, zoals door [eiser] onweersproken naar voren is gebracht, bij toepassing van een “Capagrund Universal” primer de onderlaag ook uit een extra sauslaag met µd-waarde van 0,14 zou bestaan. Als [eiser] in plaats van de “AmphiSilan” primer de geoffreerde “Capagrund Universal” primer zou hebben gebruikt, dan zou de onderlaag vanwege de benodigde extra sauslaag slechts een fractie meer damp kunnen doorlaten dan thans het geval is. Gezien dit minimale verschil in dampdoorlatendheid van de onderlagen, is niet aannemelijk dat de problemen met de verflaag worden veroorzaakt door het gebruik van een “AmphiSilan” primer in plaats van de “Capagrund Universal” primer. Daar komt bij dat Caparol op verschillende plaatsen in de muren een vochtigheid van meer dan 6% heeft gemeten, hetgeen blijkens het rapport van Gevelsupport betekent dat niet langer sprake is van waterdamp, maar van vloeibaar vocht. Door [eiser] is in dit verband onbestreden gesteld dat dit vocht zelfs niet door de meest dampdoorlatende verflaag kan worden afgevoerd, omdat geen sprake meer is van damp maar van water. Uit de overgelegde rapporten volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter veeleer dat er aanwijzingen bestaan dat sprake is van constructiefouten, waardoor voortdurend water kan toetreden. Dit wordt onderschreven door het feit dat Caparol op 16 april 2013 heeft vastgesteld dat de vochtigheid van de muren is toegenomen. Een toename van de vochtigheid wijst immers op vochttoetreding en niet op onvoldoende vochtuittreding. Dat de muren ten tijde van het aanbrengen van de onderlaag nog kurkdroog aanvoelden, zoals door [eiser] onweersproken is gesteld, terwijl deze enkele maanden later veel te vochtig bleken te zijn, vormt eveneens een aanwijzing dat vocht tot de muren kan toetreden.
Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat de problemen met het schilderwerk aan de buitenzijde van de woning van [gedaagde] het gevolg zijn van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden, zodat thans niet met voldoende mate van aannemelijkheid kan worden geconcludeerd dat [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat de pretense vordering van [gedaagde] tot betaling van vervangende schadevergoeding ondeugdelijk is. De vordering tot opheffing van de beslagen ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed. Een belangenafweging tussen partijen maakt dat niet anders. Het belang van [gedaagde] bij verhaalsmogelijkheid van haar vooralsnog summierlijk ondeugdelijke vordering dient in dit geval te wijken voor het belang van [eiser] bij opheffing van de beslagen. Daarbij is in aanmerking genomen dat door [eiser] onbetwist naar voren is gebracht dat haar bedrijfsvoering wordt belemmerd door de gelegde beslagen.
4.6.
De vordering van [eiser] tot opheffing van de door [gedaagde] ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen zal dan ook worden toegewezen.
4.7.
Het gevorderde verbod om ter zake van dezelfde rechtsverhouding te verzoeken om nadere beslagverloven, strekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om thans te kunnen worden toegewezen. Immers, op voorhand kan niet worden uitgesloten dat gedurende de loop van de bodemprocedure nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend kunnen worden of zich kunnen gaan voordoen, die een hernieuwd beslagverzoek rechtvaardigen.
4.8.
De gevorderde uitvoerbaarbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, omdat dit verzoek niet op de wet is gebaseerd. Aan [eiser] zal een grosse worden verstrekt.
4.9.
Ook de gevorderde uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren zal worden afgewezen, nu deze vordering niet is gemotiveerd.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,79
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.518,79
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.12.
De door [eiser] gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 21 mei 2016 door [gedaagde] ten laste van [eiser] onder de Coöperatieve Rabobank U.A. gevestigd te Amsterdam, (mede)kantoorhoudende te Apeldoorn, gelegde derdenbeslagen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.518,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 131,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van € 68,00 indien en voor zover [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten van € 131,00 vanaf de vijftiende dag na aanschrijving van [gedaagde] alsmede ingeval van betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten van € 68,00 vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, telkens tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.