ECLI:NL:RBOVE:2016:2916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
08/760113-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor overval op supermarkt in Rijssen

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen en een vrouw uit Enschede, die betrokken waren bij een overval op een supermarkt in Rijssen. De hoofdverdachte, De G., die een leidinggevende functie bij de supermarkt bekleedde, werd veroordeeld tot 40 maanden celstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De twee mannen die de overval daadwerkelijk uitvoerden, kregen gevangenisstraffen van 40 maanden (10 maanden voorwaardelijk) en 42 maanden onvoorwaardelijk. De moeder van een van de overvallers, die de buit had verstopt, werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en twee maanden voorwaardelijke celstraf. Daarnaast moeten de drie mannen gezamenlijk een schadevergoeding van 12.425,79 euro betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. S. Leusink, had gevorderd dat het tenlastegelegde bewezen werd verklaard en dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld dat zij voorhanden had, afkomstig was van misdrijf, en verklaarde het bewezen dat zij opzetheling had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de postzegels, omdat er geen bewijs was dat deze van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen, die niet door middel van een strafbaar feit waren verkregen, aan de verdachte moesten worden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/760113-16
Datum vonnis: 26 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1955 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw
mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geld voorhanden heeft gehad waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit door misdrijf verkregen was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 22 maart 2016,
althans (in ieder geval) op of omstreeks 22 maart 2016,
in de gemeente Enschede,
(in een woning, gelegen aan de [adres] ),
(een) goed(eren), te weten een (zeer) (grote) hoeveelheid geld en/of
(een hoeveelheid) postzegels heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen,
terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze
goed(eren) wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag ad € 575,00 kan volgens de officier van justitie aan verdachte worden teruggegeven. De inbeslaggenomen postzegels moeten volgens de officier van justitie verbeurd worden verklaard.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezen verklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. [1]
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat uit de gesprekken die tussen verdachte en haar zoon in de PI te Zutphen zijn gevoerd en welke gesprekken zijn opgenomen afdoende blijkt dat de verdachte er van op de hoogte was dat het geld dat zij op verzoek van haar zoon in haar woning verborg afkomstig was van misdrijf.
De verdediging heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat het geld afkomstig was van misdrijf en dat zij steeds in de veronderstelling verkeerde dat het geld, spaargeld van haar zoon was. De bij verdachte aangetroffen postzegels waren volgens de verdediging postzegels die verdachte gebruikt bij versturen van kaarten en het geld dat onder verdachte in beslag is genomen is volgens de verdediging eigen geld van verdachte.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 11 januari 2016 heeft er een overval plaatsgevonden op een supermarkt in Rijssen. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar deze overval is de zoon ( [medeverdachte] ) van verdachte als één van de verdachten van de overval aangemerkt en aangehouden. [medeverdachte]
heeft bekend één van de overvallers van de supermarkt te zijn en heeft verklaard dat het geld dat bij zijn moeder, verdachte, is gevonden van hem is. [2] De zoon van verdachte is in voorlopige hechtenis gesteld en verblijft in de PI te Zutphen. Verdachte heeft op 9 maart 2016 en 18 maart 2016 een bezoek gebracht aan haar zoon in de PI. De gesprekken tussen verdachte en haar zoon zijn in opdracht van de officier van justitie opgenomen en in twee processen-verbaal uitgewerkt. Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van het gesprek van
9 maart 2016 blijkt dat de zoon van verdachte aan verdachte heeft gevraagd waar het geld is en waar verdachte het geld heeft neergelegd en dat verdachte daarop antwoordt dat zij het onder de open haard heeft gelegd maar dat zij zo zenuwachtig werd dat zij het geld vervolgens weer op een andere plaats heeft neergelegd. Op de vraag van haar zoon of het drie pakketjes betrof heeft verdachte bevestigend geantwoord. Verdachte heeft vervolgens gezegd dat zijn moeder niets van het geld mocht uitgeven omdat het geregistreerd was. In het vervolg van het gesprek heeft de zoon van verdachte tegen verdachte gezegd dat hij nog een probleem heeft omdat ze de derde ook te pakken hebben. [3]
Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van het gesprek tussen verdachte en haar zoon van 18 maart 2016 blijkt dat [medeverdachte] aan verdachte vraagt of zij het geld, dat ze uit de schuur heeft gehaald, goed onder de open haard heeft opgeborgen en dat hij heeft gezegd dat het samen € 14.000,00 betrof waarop door verdachte is geantwoord dat het haar, iedere keer als zij wegging, niet lekker zat. [4] De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de tussen verdachte en haar zoon gevoerde gesprekken niet anders kan dan dat verdachte wist dat het geld dat zij in haar woning voorhanden had door misdrijf verkregen was.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat de postzegels die bij verdachte zijn aangetroffen afkomstig waren van misdrijf zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 11 januari 2016 tot en met 22 maart 2016 in de gemeente Enschede, in een woning gelegen aan de [adres] , een hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geld wist dat het door misdrijf verkregen geld betrof.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 416 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzetheling;

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft opzettelijk een geldbedrag voorhanden gehad dat afkomstig was van een overval op een supermarkt. Bij deze overval is een aantal jonge medewerkers van de supermarkt met een pistool en een mes bedreigd en in een koelcel opgesloten. Verdachte kende de herkomst van het geld, maar heeft het geld desondanks verstopt in haar woning.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij, als moeder van één van de verdachten van de overval, niet haar verantwoordelijkheid heeft genomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt verder dat de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen van
€ 8,79, € 565,- en € 2,50 (in totaal € 576,29) en de onder verdachte inbeslaggenomen postzegels aan verdachte moeten worden teruggegeven nu deze niet door middel van een strafbaar feit zijn verkregen. Door het ontbreken van een beslaglijst kan de rechtbank voor het overige niet vaststellen of er onder verdachte beslag ligt op andere goederen en zo ja, wat de status van het beslag is. De rechtbank acht zich derhalve verder niet in staat enige beslissing op dit punt te nemen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
beslag
- bepaalt dat de volgende in beslag genomen goederen aan veroordeelde moeten worden teruggegeven: geldbedrag ad in totaal € 576,29 en postzegels.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
Mr. Schreurs is wegens uitstedigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente, nr. BVH 2016019149. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 25 maart 2016, blz. 68 tot en met 71 (P2)
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2016, blz. A172;
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2016, blz. A176;