Bij brief van 22 april 2016 heeft DLO de overeenkomst met Gapph, voor zover het betreft de woning van de voormalige proefboerderij te [plaats] aan [adres] , met onmiddellijke ingang opgezegd, althans met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbonden. In deze brief heeft DLO Gapph gesommeerd de woning wederom aan DLO ter beschikking te stellen, leeg en ontruimd, binnen een termijn van twee weken, op straffe van nadere rechtsmaatregelen. In deze brief is onder meer vermeld:
Op grond van de Overeenkomst hebben mijn cliënten aan Gapph opdracht verstrekt om het pand aan [adres] in tijdelijk beheer te nemen, welke opdracht door Gapph zou worden uitgevoerd door het aangaan van een bruikleenovereenkomst met de heer [X] en mevrouw [Y] (hierna: “de bewoners”).
De door Gapph als bruikleenovereenkomst aangemerkte overeenkomst met de bewoners is in een recente procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (eindarrest van 8 maart 2016) gekwalificeerd als een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte in de zin van art. 7:232 BW. Dientengevolge staat vast dat de bewoners zich jegens Gapph en/of Interim Bemiddeling BV. (hierna: “Gapph”) op huurbescherming kunnen beroepen en beëindiging van de bruikleenovereenkomst niet, althans niet zonder meer mogelijk is. Gapph is derhalve vooralsnog niet in staat de bewoners tot ontruiming te dwingen en het pand leeg aan mijn cliënten op te leveren.
Aangezien zowel Gapph als mijn cliënten als formele procespartijen bij de procedure bij het Gerechtshof betrokken zijn geweest laat ik het verloop en de inhoud van de procedure verder onbesproken. Dit doet echter niet af aan het volgende, aangezien mijn cliënten zich in de procedure jegens de bewoners niet hebben beroepen op hun eigendomsrecht. De procedure had uitsluitend betrekking op de door Gapph op verzoek van mijn cliënten geïnitieerde beëindiging van het gebruik van de woning en mitsdien ook de beëindiging van de bruikleenovereenkomst tussen Gapph en de bewoners. Hetgeen, zoals gezegd uiteindelijk heeft geresulteerd in het oordeel van het Gerechtshof dat die overeenkomst moet worden gekwalificeerd als huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte.
Dit zo zijnde stellen mijn cliënten vast dat Gapph door het in gebruik geven van het object op basis van een huurovereenkomst in plaats van een bruikleenovereenkomst, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens mijn cliënten. Het aangaan van een huurovereenkomst verdraagt zich niet met de intentie en strekking van de overeenkomst, waarin het tijdelijke karakter van het beheer, en derhalve ook het tijdelijke karakter van de bewoning door de door Gapph ingeschakelde derden centraal staat.
Het feit dat mijn cliënten Gapph in de procedure bij het hof terzijde hebben gestaan en haar hebben gevolgd in haar stellingname dat de bruikleenovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als huurovereenkomst, doet aan het bovenstaande niet af. Mijn cliënten kunnen niet worden geacht daarmee de rechten te hebben prijsgegeven die zij jegens Gapph aan de Overeenkomst kunnen ontlenen. Alle betrokkenen dienen vanaf 8 maart 2016 uit te gaan van de juridische werkelijkheid zoals deze door het Gerechtshof is vastgesteld. In die context is geen andere conclusie mogelijk dan dat uiteindelijk Gapph als eerste en enige partij de consequenties dient te dragen van het feit dat zij gebruik heeft gemaakt van een achteraf onjuist gebleken constructie. Daarbij is doorslaggevend gebleken dat die constructie (waarbij kort gezegd via een aparte serviceovereenkomst kosten in rekening worden gebracht aan de bewoners) niet behoort tot de verantwoordelijkheid van mijn cliënten. Die constructie en meer in het bijzonder de combinatie van de bruikleenovereenkomst met de serviceovereenkomst maakt geen deel uit van de Overeenkomst. In de Overeenkomst wordt uitsluitend verwezen naar een door Gapph te sluiten bruikleenovereenkomst. Mijn cliënten dragen geen verantwoordelijkheid voor de handelwijze van Gapph en wensen zich in de verdere benadering van deze problematiek uitsluitend te baseren op hetgeen in de raamovereenkomst tussen partijen is neergelegd.