ECLI:NL:RBOVE:2016:3001

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
C/08/171619 / HA ZA 15-272
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht assurantietussenpersoon na overval juwelier

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de rechtbank Overijssel op 6 juli 2016 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen een juwelier en zijn assurantietussenpersoon. De juwelier, eiser, had na een overval in 2013 gesproken met de gedaagde assurantietussenpersoon over het verhogen van de verzekerde sommen in zijn polis. Echter, na een tweede overval in 2014 bleek dat de maximale uitkering bij overval niet was verhoogd, ondanks eerdere toezeggingen. De rechtbank oordeelde dat het voor alle betrokken partijen duidelijk had moeten zijn dat de wijzigingen in de verzekerde sommen niet voldoende waren om de juwelier adequaat te beschermen tegen toekomstige overvallen. De rechtbank concludeerde dat de assurantietussenpersoon tekort was geschoten in zijn zorgplicht door onvoldoende te waken voor onderverzekering. De zaak draait om de vraag of de assurantietussenpersoon heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam assurantietussenpersoon betaamt. De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van de schade en de vergelijking tussen de hypothetische en werkelijke situatie. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/171619 / HA ZA 15-272
Vonnis van 6 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. M. Ripmeester te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] V.O.F,
gevestigd te [vestigingsplaats],

2 [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

3 [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen [gedaagde 1] ,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van de rechtbank van 29 juli 2015,
- de brief van [eiser] van 2 november 2015 met productie 14 ten behoeve van de comparitie van partijen,
- de brief van [eiser] van 11 november 2015 met een volledig exemplaar van de bij dagvaarding ingebrachte productie 11,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 november 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] exploiteert onder de naam ‘ [X] ’ een juwelierszaak in Amsterdam.
2.2
[gedaagde 1] is een financieel dienstverlener en assurantietussenpersoon en heeft bemiddelt bij de totstandkoming van de juweliersblockpolis van [eiser] bij Nassau Verzekeringen (thans: HDI Gerling).
2.3
Op 10 augustus 2011 heeft Nassau Verzekeringen een polis afgegeven voor [eiser] . Deze polis betrof – onder meer – de volgende rubrieken:
“Sectie 1 : Handelsvoorraad
a.
: EUR 40.000,00 zijnde het premier risque bedrag op de
handelsvoorraad (exclusief brand)
b. : EUR 65.000,00 op de volle waarde van de handelsvoorraad
(brand zoals omschreven in de voorwaarden in
artikel 2.3)
Uitdrukkelijk is echter bepaald, dat ten aanzien van hetgeen is vermeld onder a. de
navolgende verzekerde bedragen van toepassing zijn:
(…)
f. : EUR 40.000,00 maximum vergoeding in geval van overval
(…)
Sectie 3 : Bedrijfsschade
EUR 50.000,00 zijnde het jaarbedrag voor een maximum
uitkeringstermijn van 52 achtereenvolgende
weken, inclusief 30% overdekking/restitutie
(uitgebreide condities inclusief overval)
Sectie 5 : Geld
EUR 5.000,00 maximum vergoeding voor geld/geldswaar-
dige papieren”
2.4
Op 11 oktober 2013 is de juwelierszaak van [eiser] overvallen. De schade bij deze overval is door Lengkeek Expertises begroot op € 90.373,43. Op basis van de afgesloten juweliersblockpolis bleek de maximale uitkering bij overval echter
€ 40.000,00 waarna de verzekeraar (coulancehalve) een bedrag van € 41.784,42
heeft uitgekeerd.
2.5
Partijen zijn vervolgens met elkaar in gesprek gegaan over de polis en hebben de juwelierblockpolis op 4 februari 2014 aangepast:
“Sectie 1 : Handelsvoorraad
a. : EUR 100.000,00 zijnde het premier risque bedrag op de
handelsvoorraad (exclusief brand)
b. : EUR 110.000,00 op de volle waarde van de handelsvoorraad
(brand zoals omschreven in de voorwaarden in
artikel 2.3)
Uitdrukkelijk is echter bepaald, dat ten aanzien van hetgeen is vermeld onder a. de
navolgende verzekerde bedragen van toepassing zijn:
(…)
f. : EUR 40.000,00 maximum vergoeding in geval van overval
(…)
Sectie 3 : Bedrijfsschade
EUR 130.000,00 zijnde het jaarbedrag voor een maximum
uitkeringstermijn van 52 achtereenvolgende
weken, inclusief 30% overdekking/restitutie
(uitgebreide condities inclusief overval)
Sectie 5 : Geld
EUR 10.000,00 maximum vergoeding voor geld/geldswaar-
dige papieren”
2.6
Op 6 februari 2014 is de juwelierszaak van [eiser] wederom overvallen. De schade bij deze overval is door Lengkeek Expertises vastgesteld op € 111.634,00. De maximale uitkering bij overval bleek echter nog immer vastgesteld op € 40.000,00 met betrekking tot de handelsvoorraad.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 56.634,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[gedaagde 1] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde 1] als assurantietussenpersoon van [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar taken en zorgplicht als assurantietussenpersoon, door onvoldoende te waken voor onderverzekering.
Schending zorgplicht assurantietussenpersoon
4.2
De rechtbank dient in dit kader de vraag te beantwoorden of [gedaagde 1] heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon betaamt bij de wijziging van de polis van [eiser] na de eerste overval op 11 oktober 2013.
4.3
Na de eerste overval op 11 oktober 2013 hebben [gedaagde 1] en [eiser] diverse malen contact gehad over de verhoging van de verzekerde sommen in de polis van [eiser] . Ook heeft [gedaagde 1] contact gehad met de verzekeraar HDI.
4.4
Aanleiding voor het contact was de wens van [eiser] om beter verzekerd te zijn, nadat bij de eerste overval is gebleken dat hij als gevolg van een maximale uitkering bij overval slechts een deel van zijn schade vergoed heeft gekregen (rubriek 1f uit de polis van [eiser] ).
4.5
Na de tweede overval op 6 februari 2014 is gebleken dat de verzekerde sommen uit de rubrieken 1a, 1b en 1c zijn verhoogd, maar dat de maximale uitkering bij overval (rubriek 1f) nog altijd op € 40.000,00 stond. Weliswaar bood de verzekering dus voldoende dekking, op basis van de contractuele maximering bij overval, hoefde de verzekeraar maar € 40.000,00 uit te keren met betrekking tot
de handelsvoorraad.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank moet uit het voorgaande voor alle betrokken partijen, en in het bijzonder voor [gedaagde 1] , als assurantietussenpersoon, duidelijk zijn geweest dat de gerealiseerde wijzigingen van de verzekerde sommen voor [eiser] zinloos zouden blijken bij een tweede overval. Bovendien was evident dat [eiser] , naar aanleiding van de teleurstellende uitkering na de eerste overval, juist op dat punt een verbetering van zijn verzekering wilde.
4.7
Op 30 januari 2014 heeft bij [eiser] in de winkel een bespreking plaatsgevonden. Met betrekking tot het tijdsverloop van de eerste overval tot deze bespreking wijzen partijen naar elkaar. De rechtbank laat deze discussie in het midden, omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat één van partijen gedurende die periode bij de ander aan de bel heeft getrokken over het uitblijven van enige reactie.
4.8
Tijdens de bespreking op 30 januari 2014 is volgens [gedaagde 1] , onder meer, afgesproken dat de verzekerde sommen van rubrieken 1a, 1b en 1c zouden worden verhoogd en dat bij HDI zou worden opgevraagd welke gevolgen een verhoging van – onder meer – rubriek 1f (de maximering van de uitkering bij overval) voor de premie zou hebben. [gedaagde 1] heeft zijn aantekeningen van die bespreking overgelegd.
4.9
Per e-mail van 4 februari 2014 heeft [gedaagde 1] deze afspraken en vragen voorgelegd aan HDI, waarbij de polis met aantekeningen aan HDI is meegezonden:
“Met betrekking tot bovengenoemde polisnummer, treft u bijgevoegd bij een overzicht polis, waarop wij als diverse aantekeningen hebben verricht. De aantekeningen hebben betrekking op:
Deel 1:
A,B en C; de verzekerde sommen mogen hierop worden aangepast.
D; graag vernemen wij van u de definitie van per etalage? Relatie heeft 2 kozijnen/etalage waarin hij vervolgens (zie foto) glazen vitrine heeft geplaatst met elk 3 elementen. Daarnaast heeft relatie in de winkel 3 glazen vitrine/kasten.
E; diefstal tijdens openingsuren, wat wordt hieronder verstaan? B.V.: Indien relatie sieraden op de balie legt en hij vervolgens uit een vitrine of etalage een ander sieraad pakt om te tonen en achteraf hij opmerkt dat een sieraad, welke op de balie lag is gestolen?
F,G,H en I: graag een premie-opgave indien relatie besluit deze te verzekeren”.
4.1
Uit deze aantekeningen en de daarop gevolgde e-mail van [gedaagde 1] aan HDI blijkt dat niet expliciet opdracht is gegeven tot verhoging van de bewuste rubriek 1f die vervolgens na de overval op 6 februari 2014 aan een voldoende schadeuitkering in de weg heeft gestaan. De vraag is echter in hoeverre dit [eiser] is aan te rekenen.
4.11
Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom tijdens deze bespreking geen duidelijkheid kon worden gegeven over de gevolgen van een verhoging van rubriek 1f voor de premie. Reeds op 10 januari 2014, voor de bespreking in de winkel van [eiser] , was contact geweest tussen HDI en [gedaagde 1] , naar aanleiding van vragen van [gedaagde 3] van [gedaagde 1] over de polis van [eiser] . HDI heeft op 10 januari 2014 [gedaagde 1] gewezen op de mogelijke aanpassingen van de polis:
“2. Aanpassing van de lopende polis. U noemde hierbij een tweetal bedragen:EUR 105.000,00 en EUR 125.000 als maximaal aanwezige totale waarden van de handelsvoorraad. Ik benadruk dat verzekerde de aanwezige handelsvoorraad moet verzekeren; niet meer maar ook niet minder. De onplezierige gevolgen hiervan in geval van schade zijn helaas bekend bij verzekerde. Bovendien neem ik aan dat bij een verhoging van Sectie 1b (volle waarde van de handelsvoorraad) overige sublimieten zoals Sectie 1a en 1f ook kritisch door verzekerde en u moeten worden beoordeeld.
Bij de vaststelling van de nieuwe premie verwijs ik ook nog naar een eerder telefonisch (20 december 2013) contact met [gedaagde 3] waarbij we het navolgende offreerden:
a.
Sectie 1a en 1f naar EUR 55.000,00 Sectie 1b naar EUR 80.000,00 Overigens ongewijzigd Jaarpremie EUR 2.975,00
b.
Sectie 1a en 1f naar EUR 75.000,00 sectie 1b naar EUR 100.000,00 Overigens ongewijzigd Jaarpremie EUR 3.575,00
3. Naast de voorgaande offertes stellen we het navolgende, op basis van de informatie van [gedaagde 3] , ook nog voor:
a. Sectie 1a en f naar EUR 75.000,00 Sectie 1b naar EUR 105.000,00 Overigens ongewijzigd Jaarpremie EUR 3.650,00
b. Sectie 1 a en 1f naar EUR 90.000,00 Sectie 1b naar EUR 125.000,00 Overigens ongewijzigd Jaarpremie EUR 4.150,00.”
4.12
Op basis van deze e-mail en het eerdere telefonische contact tussen HDI en
[gedaagde 3] van [gedaagde 1] , was dus duidelijk hoe de polis er uit zou kunnen zien. Deze informatie was reeds op 30 januari 2014 bekend bij [gedaagde 1] en het is dan ook onbegrijpelijk waarom [gedaagde 3] tijdens die bespreking bij [eiser] in de winkel die duidelijkheid niet heeft gegeven, zodat op dat moment ook reeds opdracht voor verhoging van rubriek 1f gegeven had kunnen worden. Zoals immers reeds overwogen moet voor [gedaagde 1] duidelijk zijn geweest dat de aanpassing van de polis op de andere punten (rubrieken 1a, 1b en 1f) niet tegemoet kwam aan de wens van [eiser] na de eerste overval.
4.13
De zorgplicht van een assurantietussenpersoon brengt met zich dat hij dient te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen en dat tot zijn taak in beginsel ook behoort dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Gelet op de uitdrukkelijke en evidente wens van [eiser] om beter verzekerd te zijn bij overvallen en de bij [gedaagde 1] bekende gegevens die zij van HDI heeft gekregen, komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde 1] in onvoldoende mate de belangen van [eiser] heeft behartigd, zodat zij in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht als assurantietussenpersoon.
4.14
De vraag of op 30 januari 2014 [eiser] expliciet opdracht heeft gegeven om ook rubriek 1f te verhogen, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande irrelevant. Als [eiser] geen opdracht heeft gegeven, zoals [gedaagde 1] stelt, is dat een gevolg van de onvolledige informatieverstrekking van [gedaagde 1] aan [eiser] .
Schade
4.15
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] bij de wijziging van de polis van [eiser] niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon betaamt, komt de vraag aan de orde of en zo ja in hoeverre [eiser] hierdoor schade heeft geleden.
4.16
De rechtbank dient de door [eiser] geleden schade vast te stellen door de hypothetische situatie, waarin [gedaagde 1] [eiser] volledig zou hebben voorgelicht, te vergelijken met de werkelijke situatie.
4.17
Op basis van het expertiserapport van Lengkeek Expertises van 14 januari 2015
kan de rechtbank vaststellen dat het totale schadebedrag van de tweede overval
€ 111.634,00 bedroeg:
- Handelsvoorraad (rubriek 1) € 96.634,00
- Inventaris (rubriek 2) € 7.885,00
- Bedrijfsschade (rubriek 3) € 7.115,00 +
Totaal € 111.634,00
4.18
De verzekerde sommen waren toereikend voor vergoeding van deze schade. Echter gold voor rubriek 1 (de schade aan de handelsvoorraad) nog een maximale uitkering van € 40.000,00 op grond van onderdeel 1f. De totale uitkering van de verzekeraar aan [eiser] bedroeg dan ook € 55.000,00:
- Handelsvoorraad (rubriek 1) € 40.000,00
- Inventaris (rubriek 2) € 7.885,00
- Bedrijfsschade (rubriek 3) € 7.115,00 +
Totaal € 55.000,00
4.19
Bij dagvaarding heeft [eiser] zijn schade berekend door eenvoudigweg het verschil tussen € 96.634,00 en € 40.000,00 vast te stellen op € 56.634,00. Het is echter nog maar de vraag of [eiser] , na deugdelijke voorlichting en adequate actie van [gedaagde 1] , rubriek 1f zou hebben verhoogd tot ten minste € 96.634,00.
4.2
In de hiervoor onder 4.11 weergegeven e-mail van HDI worden verschillende opties gegeven:
- 1a en 1f naar € 55.000,00 en 1b naar € 80.000,00 premie: € 2.975,00
- 1a en 1f naar € 75.000,00 en 1b naar € 100.000,00 premie: € 3.575,00
- 1a en 1f naar € 75.000,00 en 1b naar € 105.000,00 premie: € 3.650,00
- 1a en 1f naar € 90.000,00 en 1b naar € 125.000,00 premie: € 4.150,00
4.21
Wel staat vast dat [eiser] in ieder geval opdracht heeft gegeven aan [gedaagde 1] om rubriek 1a te verhogen naar € 100.000,00 en rubriek 1b naar € 110.000,00. Het ligt in dat verband dan ook voor de hand dat [eiser] , indien hij op 30 januari 2014 volledig was voorgelicht, hij de rubriek 1f tot (nagenoeg) hetzelfde bedrag zou hebben verhoogd.
4.22
Per e-mail van 9 april 2014 heeft HDI aan [gedaagde 1] laten weten dat een verhoging van rubriek 1f betekent dat de inbraakwerendheid van de deurbeveiliging moet worden verzwaard, zodat herhaling van overvalschade wordt bemoeilijkt. Indien HDI dit als voorwaarde stelt voor verhoging van de rubriek 1f, zou dit tot de conclusie kunnen leiden dat zelfs als [eiser] op 30 januari 2014 opdracht zou hebben gegeven om de rubriek 1f te verhogen, hij hier mogelijk van zou hebben afgezien vanwege deze voorwaarde, dan wel dat de geëiste verbetering niet op tijd voor de overval op
6 februari 2014 zouden zijn gerealiseerd.
4.23
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat op basis van de thans beschikbare gegevens de hiervoor onder r.o. 4.16 genoemde vergelijking tussen de hypothetische en werkelijke situatie niet kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient in het bijzonder meer duidelijkheid te komen over de volgende aspecten:
- Welke voorwaarden stelde HDI na de eerste overval aan verhoging van rubrieken 1a, 1b en 1f?
- Is rubriek 1f inmiddels verhoogd en zo ja, welke maatregelen heeft [eiser] daarvoor moeten nemen?
- Gaat bij verhoging van rubrieken de nieuwe verzekering pas in na voldoening van (eventuele) voorwaarden van HDI? Of gaat de verzekering al in en wordt de verzekerde een termijn gegund om te voldoen aan de vereiste voorwaarden?
4.24
De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om zich bij akte (nader) uit te laten over de hoogte van zijn gestelde schade, de vergelijking tussen de hypothetische situatie en de werkelijke situatie zoals omschreven in r.o. 4.16 en de onder r.o. 4.23 omschreven aspecten. [gedaagde 1] zal op die akte vervolgens op haar beurt bij antwoordakte kunnen reageren. Indien nieuwe producties in het geding worden gebracht, krijgen partijen nog gelegenheid zich bij akte daarover uit te laten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
Laat [eiser] toe om zich bij akte uit te laten over de gestelde schade, zoals overwogen in r.o. 4.24 en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 3 augustus 2016.
5.2
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Bosch en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: