ECLI:NL:RBOVE:2016:3225

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
5201481 \ VV EXPL 16-47
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vakantiegeld en achterstallig loon in kort geding

In deze zaak heeft [eiser], die op 1 juni 2014 in dienst trad bij de besloten vennootschap Hessenpoort Engineering Deventer B.V., een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever. De vordering betreft de betaling van vakantiegeld en achterstallig loon. [eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2016, maar stelt dat Hessenpoort niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om het vakantiegeld tijdig te betalen. De vordering is ingesteld op 18 juli 2016, en de zitting vond plaats op 26 juli 2016.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [eiser] spoedeisend is en dat hij ontvankelijk is in zijn vordering. De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de afspraken tussen partijen over de betaling van het vakantiegeld en de achterstallige salarissen. [eiser] vorderde een bedrag van € 3.120,00 aan vakantietoeslag, € 1.560,00 aan achterstallig loon, en € 714,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsook de kosten van de procedure.

De kantonrechter oordeelde dat Hessenpoort zich niet met succes kan beroepen op verrekening van het vakantiegeld met een lening die [eiser] aan Hessenpoort had verstrekt. De rechter volgde de uitleg van [eiser] dat het vakantiegeld daadwerkelijk op zijn rekening gestort diende te worden. De vordering tot betaling van het vakantiegeld werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde wettelijke verhoging werd afgewezen, en Hessenpoort werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 9 augustus 2016.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 5201481 \ VV EXPL 16-47
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.A. Smits,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HESSENPOORT ENGINEERING DEVENTER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde partij, hierna te noemen Hessenpoort,
gemachtigde: mr. J.E. Middelveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de namens [eiser] betekende dagvaarding van 18 juli 2016, waarbij een vordering is ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en Hessenpoort is opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen, inclusief producties (1 tot en met 7), en de door Hessenpoort ingediende producties (doorgenummerd: 8 tot en met 11).
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 26 juli 2016. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Hessenpoort, vertegenwoordigd door [A] (aandeelhouder van Hessenpoort), is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. De gemachtigde van Hessenpoort heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 juni 2014 in dienst getreden van Hessenpoort, in de functie van directeur, tegen een salaris van € 6.500,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
Tussen Hessenpoort en [eiser] bestaat een overeenkomst van geldlening, voor een bedrag van € 65.000,00, aangegaan op 26 februari 2015.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is door [eiser] opgezegd tegen 1 juni 2016.

3.Het geschil

3.1.1.
[eiser] vordert de veroordeling van Hessenpoort bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting het bedrag van € 3.120,00 bruto aan vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting het bedrag van € 1.560,00 bruto ter zake van achterstallig loon over de maanden februari 2016 en april 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 714,00 (inclusief btw) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening,
tot betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.1.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Hessenpoort niet aan haar verplichting tot betaling van het vakantiegeld voldoet. Overeenkomstig de arbeids-overeenkomst had betaling van het vakantiegeld dienen te geschieden uiterlijk op 31 mei 2016. Partijen hebben op 29 april 2016 bovendien een aanvullende overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat het vakantiegeld met de uitbetaling van het salaris over april 2016 zou worden betaald. Omdat het vakantiegeld te laat is betaald, is de wettelijke verhoging verschuldigd.
Verder stelt [eiser] dat Hessenpoort over de maanden februari en april 2016 het reguliere salaris te laat heeft betaald. Het salaris over de maand februari is één werkdag te laat betaald en het salaris over april is vier werkdagen te laat betaald. Daarom is er wettelijke verhoging ten bedrage van € 1.560,00 bruto in totaal verschuldigd.
Omdat Hessenpoort jegens [eiser] haar verplichtingen niet is nagekomen, heeft [eiser] de vordering uit handen moeten geven.
3.2.
Hessenpoort verzet zich tegen toewijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser] uit de aard der zaak spoedeisend is. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
In deze zaak dient beoordeeld te worden of Hessenpoort zich met succes kan beroepen op verrekening van het aan [eiser] verschuldigde vakantiegeld met hetgeen [eiser] , uit hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst van geldlening, nog aan haar verschuldigd is.
4.4.
Ter onderbouwing van de stelling dat Hessenpoort zich niet met succes kan beroepen op verrekening, wijst [eiser] op de (kopie van) de brief van 29 april 2016 (productie 4 bij dagvaarding) en op de (kopie van) de akte van de overeenkomst van geldlening (productie 5 bij dagvaarding) en hetgeen hierin omtrent het vakantiegeld en de lening is opgenomen.
4.4.1.
In de brief van 29 april 2016 is opgenomen:
‘N.a.v. het door u ingediende ontslag met ingang van 1 juni 2016 hebben wij het volgende afgesproken.
(…)
U wordt vrijgesteld van werkzaamheden in de maand mei, met uitzondering van de hierboven genoemde data, Daarmee komen al uw verlof dagen te vervallen en uw salaris niet wordt uitgekeerd maar in mindering wordt gebracht op uw lening.
In April zal u uw laatste volledige salaris ontvangen en zal de afrekening van uw vakantiegeld worden uitgekeerd.’
4.4.2.
In de akte van de overeenkomst van geldlening is opgenomen:
‘Partijen verklaren het volgende te hebben vastgesteld en te zijn overeengekomen:
1: Op 26-02-2015 heeft sub 2( [eiser] )
van sub 1(Hessenpoort)
een lening ontvangen van € 65000,==.
2: Hiertoe hebben sub 1 en sub 2 een overeenkomst opgesteld.
3: De rente vergoeding genoemd in de overeenkomst is niet voldaan
4: In Februari en maart is er een inhouding van € 1354,17 op het salaris van sub 2 gedaan ten behoeve van de aflossing.
5: De lening, inclusief achterstallige rente is per 31-05-2016 groot € 59041,66
€ 65.000,00 * 1.05 = € 68.250,00
€ 1354,17 * 2 = €2.708,34-
Totaal = € 65.541,66
Verrekening = € 6.500,00
Eind totaal = € 59041,66
6: (…)’
4.5.
[eiser] leidt uit hetgeen in deze documenten is opgenomen af dat partijen een specifieke afspraak hebben gemaakt, waarmee de bevoegdheid tot verrekening van het vakantiegeld (artikel 7:632 BW) is ‘weggecontracteerd’. Hessenpoort betwist dit, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:127 BW.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het bij de uitleg van bepalingen in de overeenkomst van partijen aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
In de brief van 29 april 2014 van [A] aan [eiser] wordt kort na elkaar tweemaal het woord “uitgekeerd” gebruikt. In de uitleg van [eiser] wordt dit woord tweemaal in dezelfde betekenis gebruikt, namelijk in de betekenis van daadwerkelijk op [eiser] ’s rekening storten. In de uitleg van Hessenpoort wordt het woord “uitgekeerd” in verschillende betekenissen gebruikt: alleen de eerste keer (salaris) wordt “uitgekeerd” gebruikt in de betekenis van
daadwerkelijk op [eiser] ’s rekening storten, maar de tweede keer (vakantiegeld) wordt “uitgekeerd” gebruikt in de betekenis van
betalen door verrekening, hetgeen betekent dat er niets op de rekening van [eiser] wordt gestort. Dat het om twee verschillende betekenissen gaat, wordt door [A] geïllustreerd met de frase “… niet wordt uitgekeerd, maar in mindering wordt gebracht op uw lening”; [A] maakt hier duidelijk dat uitkeren en verrekenen voor Hessenpoort verschillende begrippen zijn.
Deze uitleg van Hessenpoort is niet consistent en ligt daarmee niet voor de hand. Waar het salaris niet zou worden uitgekeerd maar verrekend, hetgeen ook zo is uitgevoerd, en de afrekening van het vakantiegeld wel zou worden uitgekeerd, mocht [eiser] redelijkerwijs verwachten dat het vakantiegeld door Hessenpoort anders zou worden behandeld dan het salaris. [eiser] heeft de zin “zal de afrekening van uw vakantiegeld worden uitgekeerd” redelijkerwijs mogen opvatten als “zal het vakantiegeld op uw rekening worden gestort”. De kantonrechter volgt de uitleg van [eiser] en acht de vordering ten aanzien van het vakantiegeld toewijsbaar. Ook de gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, zij het met ingang van de datum van dagvaarding omdat [eiser] de dag van opeisbaarheid niet nader heeft gespecificeerd.
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden dan ook toegewezen, afgestemd op hetgeen toewijsbaar wordt geacht. De wettelijke rente over de incassokosten wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat deze kosten reeds zijn gemaakt.
4.9.
De gevorderde wettelijke verhoging (en de daaraan verwante vorderingen) zal worden afgewezen, aangezien reeds wettelijke rente wordt toegewezen en een prikkel voor correcte toekomstige loonbetalingen in dit geval zinledig is, nu de arbeidsovereenkomst van partijen per 1 juni 2016 is geëindigd en verhoging evenmin door de redelijkheid wordt gevorderd.
4.10.
Hessenpoort zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Ook de gevorderde nakosten zijn toewijsbaar, begroot op een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris met een maximum van € 100,00.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 0 101,60
- griffierecht € .0471,00
- salaris gemachtigde € .0400,00
- nakosten €
.0100,00
Totaal € 1.072,60

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening:
5.1.
veroordeelt Hessenpoort om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a) een bedrag van € 3.120,00 bruto ter zake van vakantietoeslag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag genoemde bedrag vanaf de dag datum van dagvaarding (18 juli 2016) tot aan de dag van volledige betaling;
b) een bedrag van € 528,77 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
c) de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.072,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016 (MBe).