ECLI:NL:RBOVE:2016:3340

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
ak_ 16 _ 444
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet met betwisting van de dagloonberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door W. Prins. De eiser had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, welke was vastgesteld op een dagloon van € 74,87. Eiser betwistte de hoogte van het dagloon en stelde dat de gebruikte gegevens uit de polisadministratie onjuist waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat eiser met loonstroken een begin van bewijs had geleverd dat de door verweerder gehanteerde gegevens onjuist waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zonder meer van de gegevens uit de polisadministratie kon uitgaan en dat nader onderzoek naar het loon van eiser in de betreffende periode noodzakelijk was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser moet worden vergoed. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/444

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Kampen, eiser,
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: W. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) met een dagloon van € 74,87.
Bij besluit van 11 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 28 oktober 2015 ziek gemeld vanuit zijn dienstverband bij Jobtrans
Personeel en Opleiding B.V. (hierna: werkgever), alwaar hij sinds 7 februari 2011 werkzaam
is. Tot en met 30 september 2014 was eiser ook werkzaam bij Containerterminal Utrecht
B.V. Van 1 oktober 2014 tot en met 19 maart 2015 heeft eiser een uitkering op grond van
de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Daarnaast heeft hij van 4 juni 2015 tot en met
16 juni 2015 een ZW-uitkering ontvangen omdat hij ziek was tijdens zijn dienstverband bij
werkgever.
Naar aanleiding van de ziekmelding op 28 oktober 2015 heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals die hierboven onder procesverloop is uiteengezet.
2. Verweerder is voor de berekening van het dagloon uitgegaan van de referteperiode van
7 september 2014 tot en met 6 september 2015. Het door eiser in deze periode bij werkgever
genoten loon is door verweerder in de berekening betrokken, evenals de door eiser in die
periode genoten ZW-uitkering. De inkomsten uit de dienstbetrekking bij Containerterminal
Utrecht en de WW-uitkering die eiser in de referteperiode heeft ontvangen, heeft verweerder
bij de berekening buiten beschouwing gelaten. Daarbij heeft verweerder het dagloon
gemaximeerd op het minimumloon voor een 23-jarige.
3. Volgens eiser is het dagloon te laag vastgesteld. Als gevolg hiervan raakt hij in de financiële problemen. Het door verweerder gehanteerde SV-loon is te laag en het aantal dagloondagen te hoog. Er is volgens eiser geen sprake van 203 dagloondagen maar van 198, nu eiser in de periode van 9 maart 2015 tot en met 15 maart 2015 geen loon heeft genoten.
Verweerder ziet geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 15, eerste lid, van de ZW bepaalt dat voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001888&afdeling=Tweede&artikel=19&z=2016-08-01&g=2016-08-01), is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0017745&artikel=17) (Wfsv) met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 12c, eerste lid, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0017745&artikel=16), genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen uitkeringen op grond van de WW (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0004045).
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten; C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat D, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, één of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, arbeidsongeschiktheid of ziekte, in afwijking van het eerste lid, staat voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten.
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder een te hoog aantal dagloondagen heeft gehanteerd. De rechtbank verwijst in dat kader naar het bepaalde in artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit. Weliswaar heeft eiser in de periode van
9 maart 2015 tot en met 15 maart 2015 geen loon genoten, maar in het aangiftetijdvak waarbinnen deze periode valt, is door hem in overwegende mate wel loon genoten. Derhalve heeft verweerder deze periode terecht meegenomen bij de berekening van het dagloon.
4.3
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder een te laag SV-loon heeft gehanteerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Wat er in de relevante aangiftetijdvakken in het refertejaar is genoten aan loon wordt door verweerder in beginsel vastgesteld aan de hand van de bedragen die door de werkgever zijn aangegeven en die met die aangifte in de polisadministratie zijn vastgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955) volgt dat verweerder mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem in beroep overgelegde loonstroken, meer in het bijzonder de loonstrook van week 10 van 2015, een begin van bewijs geleverd dat de door verweerder gehanteerde gegevens onjuist zijn. Immers, op de betreffende loonstrook staat vermeld dat eiser over de periode van 2 maart 2015 tot en met
8 maart 2015 een bruto loon van € 500,52 heeft genoten, terwijl verweerder ten aanzien van deze periode op basis van de gegevens uit de polisadministratie in het geheel geen loon heeft meegerekend. Als hiermee rekening wordt gehouden dan is de uitkomst een iets hoger dagloon dan door verweerder is vastgesteld.
Nu eiser heeft doen twijfelen aan de juistheid van de gebruikte gegevens uit de polisadministratie, kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van deze gegevens uitgaan en is het aan verweerder om nader te onderzoeken wat eisers loon in de betreffende periode is geweest. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat de werkgever alle verloningen cumuleert en dat, nu het bedrag van € 500,52 niet is gecumuleerd op de loonstroken, er gerede twijfel bestaat in welk tijdvak dit bedrag thuishoort. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het door eiser geleverde begin van bewijs echter onvoldoende weerlegd.
5. Het beroep is gelet hierop gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en
mr. G.M.J. Vijftigschild, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.