ECLI:NL:RBOVE:2016:346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
C/08/180226 / KG ZA 15-406
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot nalatenschap en hypotheeklasten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 26 januari 2016, hebben eisers vorderingen ingediend in kort geding tegen gedaagde, met betrekking tot de nalatenschap van hun ouders en de bijbehorende hypotheeklasten van een woning. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Blok, vorderden onder andere dat gedaagde zou worden verplicht om huurpenningen van de woning naar de ervenrekening over te maken en dat zij de hypotheeklasten tijdig zou voldoen. Gedaagde verscheen in persoon en voerde verweer tegen de vorderingen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eisers onvoldoende spoedeisend waren. De rechter oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de gevraagde voorzieningen noodzakelijk waren om een negatieve BKR-notering te voorkomen, aangezien deze al bestond. Bovendien was er geen bewijs dat de gevraagde voorzieningen de situatie zouden verbeteren. De rechter wees ook op de mogelijkheid voor eisers om zelf de hypotheeklasten te voldoen, gezien hun juridische positie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eisers afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende spoedeisendheid in kort geding procedures en de noodzaak om concrete onderbouwing te leveren voor vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/180226 / KG ZA 15-406
Vonnis in kort geding van 26 januari 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.J. Blok te ‘s-Gravesande,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eisers] respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de vaststellingsovereenkomst in het proces-verbaal van de zitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
[gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling een drietal tegenvorderingen gesteld, te verstaan als vorderingen in reconventie. Een eis in reconventie kan ingevolge artikel 7.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie alleen worden gedaan door een partij die bij advocaat is verschenen. Aangezien [gedaagde] in persoon is verschenen kan zij bedoelde proceshandeling niet verrichten. De voorzieningenrechter laat de vorderingen in reconventie dan ook in dit kort geding niet toe, zodat die buiten beoordeling worden gelaten.

2.De feiten

2.1.
Tot de nalatenschap van de ouders van partijen, waartoe partijen als erfgenamen gerechtigd zijn, behoort de economische eigendom van de woning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna te noemen: de woning). De juridische eigendom van de woning berust bij [gedaagde] .
2.2.
Tot die nalatenschap behoort voorts een onder het verstrekken van het recht van hypotheek op de woning verkregen geldlening van € 120.000,00 van de Rabobank.
2.3.
Tussen partijen is de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder van hen ter zake van de schulden in de nalatenschap in confesso.
2.4.
De woning staat sinds 2011 ter onderhandse verkoop bij een makelaar. De vraagprijs is laatstelijk verlaagd naar € 199.000,00.
2.5.
Er is achterstand in de betaling van de hypotheeklasten voor de woning.
[gedaagde] heeft eerder de hypotheeklasten voldaan.
2.6.
De woning is verhuurd en [gedaagde] ontvangt de huurpenningen van € 700,00 per maand op haar privérekening.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het daartoe te leiden dat de huurpenningen uit verhuur van de woning naar de ervenrekening worden overgemaakt en overgemaakt blijven worden en dat de hypotheekrente automatisch van die rekening wordt afgeschreven. Subsidiair vorderen [eisers] dat [gedaagde] de maandelijks verschuldigde hypotheekrente stipt en tijdig voldoet, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Voorts vorderen [eisers] om [gedaagde] te verbieden zonder instemming van [eisers] bedragen aan de ervenrekening te onttrekken en goederen uit de nalatenschap te verkopen of te koop aan te bieden, een en ander eveneens op straffe van een dwangsom.
Tenslotte verzoeken [eisers] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
Ter zitting is voorts gebleken van een geschil tussen partijen ten aanzien van het verdelen en ophalen van de thans bij [gedaagde] opgeslagen roerende zaken uit de nalatenschapsboedel. Partijen hebben daaromtrent ter zitting afspraken gemaakt, vastgelegd in een proces-verbaal.
In het kader van dit kort geding staat dit geschil c.q. staan eventuele vorderingen ter zake niet ter beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.2.
[eisers] hebben als spoedeisend belang in de dagvaarding aangevoerd dat de handelwijze die beoogd wordt tegen te gaan met de gevraagde voorzieningen als direct gevolg heeft dat zij geconfronteerd worden met een negatieve BKR-notering.
Voorts achten zij het niet langer wenselijk en draaglijk om afhankelijk te blijven van de grillen van [gedaagde] en kan van hen niet verlangd worden om een bodemprocedure af te wachten om aan die situatie een einde te maken.
4.3.
Ter zitting is gebleken dat een negatieve BKR-notering als door [eisers] bedoeld reeds aan de orde is voor hen beiden. In zoverre is een spoedvoorziening als gevraagd niet meer vereist om zodanige notering te voorkomen. Gesteld noch onderbouwd is dat met de verzochte spoedvoorziening deze notering kan worden teruggedraaid.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat er een betalingsachterstand is wat betreft de hypotheeklasten, hetgeen mede blijkt uit de als productie 4 overgelegde brief van de Rabobank van 22 oktober 2015. Enige inzicht in de hoogte van de achterstand is overigens niet geboden; deze blijkt evenmin uit bedoeld overgelegd stuk.
De vordering van [eisers] is bovendien gericht op het bewerkstelligen van de betaling van de hypotheeklasten en is als zodanig gericht op de toekomst. Verondersteld dat
[gedaagde] die betaling zou hervatten, dan is de ontstane achterstand – die afgaande op de opgave van [gedaagde] ter zitting substantieel is – daarmee niet opgeheven. [eisers] hebben in dit verband op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat het treffen van de gevraagde voorziening de BKR-notering ten goede zou doen keren.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de vordering van [eisers] in zoverre onvoldoende spoedeisend is.
Hetzelfde geldt voor zover [eisers] het elimineren van de gestelde afhankelijkheid van [gedaagde] als spoedeisend belang heeft aangevoerd. Voor zover [eisers] zich afhankelijk achten van [gedaagde] waar het de betaling van de hypotheeklasten betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat niets hen in de weg staat om die betaling, gelet op hun juridische positie, (met recht van regres) zelf te verrichten.
4.4.
[eisers] hebben in het licht van de spoedeisendheid nog te berde gebracht de dreigende executoriale verkoop van de woning door de bank wegens de achterstand ter zake van de hypotheekverplichtingen. De voorzieningenrechter acht bedoelde dreiging onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde brief van de Rabobank van 22 oktober 2010 volgt niet meer dan dat een achterstand op de lening wordt vastgesteld. De bank heeft voorts opgave van inkomsten en lasten gevraagd, nodig om “
samen te kijken” naar mogelijke oplossingen”. Daargelaten de vraag of een executoriale verkoop – in het licht van de verdeling – voor partijen in de gegeven omstandigheden niet de meest wenselijke oplossing zou kunnen zijn, teneinde uit de huidige impasse te geraken, is van een voornemen of aankondiging tot executoriale verkoop niet gebleken. In zoverre acht de voorzieningenrechter ook hier geen spoedeisendheid van de verzochte voorziening gegeven.
4.5.
De voorzieningenrechter acht de tweede vordering van [eisers] , strekkende tot een verbod om bedragen aan de ervenrekening te onttrekken en goederen uit de nalatenschap te verkopen onvoldoende onderbouwd wat betreft daadwerkelijke onttrekkingen aan deze rekening. De huurpenningen zijn niet aan deze rekening onttrokken. Wat betreft het verkopen van roerende zaken heeft [gedaagde] – onweersproken – gesteld dat zij alleen een tevergeefse poging daartoe heeft gedaan wat betreft de in de dagvaarding genoemde eierkolenemmer en naaibox, maar daarvan verder wegens gebrek aan belangstelling heeft afgezien. Overigens ontbreekt ook op dit onderdeel de vereiste spoedeisendheid.
4.6.
Op grond van vorenstaande overwegingen zullen de gevorderde voorzieningen worden afgewezen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: