Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gemachtigde: A. Oosters,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Het geschil
3.Beoordeling van het geschil
kondenzijn.
4.Proceskosten
5.Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over een beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Oosters, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak in Diepenveen, die door de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen was vastgesteld op € 533.000,00. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 498.000,00, en werd een proceskostenvergoeding van € 323,00 toegekend. Eiser was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelde beroep in.
De rechtbank behandelde het beroep op 9 november 2015, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. A.H. Bouwmeester, E.G.J. Sibelt en C.I.I. de Witte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van negen samenhangende zaken, omdat de bezwaren gelijktijdig waren behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener nagenoeg identiek waren. De rechtbank concludeerde dat de proceskostenvergoeding niet correct was vastgesteld, omdat verweerder voor de hoorzitting slechts 1/9 punt had toegekend, terwijl dit 1/4 punt moest zijn. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 382,25.
De rechtbank heeft ook de proceskosten voor het beroep vastgesteld op € 297,60 en gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door rechter W.F. Bijloo en is openbaar uitgesproken.