ECLI:NL:RBOVE:2016:3821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
08/760068-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en poging tot diefstal met een vrachtwagen

Op 5 oktober 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man uit Enschede. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling van twee Duitse opsporingsambtenaren en poging tot diefstal van een container met oud ijzer in Ahaus, Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 maart 2016 met een vrachtwagen opzettelijk de opsporingsambtenaren van de weg probeerde te drukken, wat leidde tot een gevaarlijke situatie. De verdachte heeft zich ook verzet tegen zijn aanhouding, waarbij hij een van de agenten bij de nek greep en een ander in de vinger beet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. Daarnaast moet hij schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder behandeling voor alcoholproblematiek en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760068-16
Datum vonnis: 5 oktober 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in het huis van bewaring te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juni 2016 en 21 september 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. Reah en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd met een vrachtwagen twee opsporingsambtenaren dood te rijden, dan wel heeft geprobeerd die opsporingsambtenaren zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel die [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 3:[slachtoffer 2] heeft mishandeld
feit 4:geprobeerd heeft oud ijzer te stelen.
Voluit luidt de - ter terechtzitting gewijzigde - tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Enschede, althans in Nederland en/of in
Duitsland (vanaf de B54/N35 richting Enschede, Nederland), ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
(Duitse opsporingsambtenaren) opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, terwijl hij als bestuurder reed in een vrachtauto, althans een motorvoertuig,
- met (volle) kracht heeft geremd, zodat verbalisant(en) moest(en) uitwijken
om een aanrijding te voorkomen en/of
- onverhoeds heeft geslingerd met de vrachtauto, althans met het motorvoertuig (om verbalisant(en) van de weg af te rijden) en/of
- in een smalle straat (zonder uitwijkmogelijkheid) op hoge snelheid
achteruit is/heeft gereden (zodat verbalisant(en) ook gedwongen achteruit
moest(en) rijden om een aanrijding te voorkomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Enschede, althans in Nederland en/of in
Duitsland (vanaf de B54/N35 richting Enschede, Nederland), ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
(Duitse opsporingsambtenaren) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, immers heeft hij, terwijl hij als bestuurder reed in een vrachtauto, althans een motorvoertuig,
- met (volle) kracht heeft geremd, zodat verbalisant(en) moest(en) uitwijken
om een aanrijding te voorkomen en/of
- onverhoeds heeft geslingerd met de vrachtauto, althans met het motorvoertuig (om verbalisant(en) van de weg af te rijden) en/of
- in een smalle straat (zonder uitwijkmogelijkheid) op hoge snelheid achteruit
heeft gereden (zodat verbalisant(en) ook gedwongen achteruit moest(en) rijden
om een aanrijding te voorkomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Enschede, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
(Duitse opsporingsambtenaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, (met kracht) in de vinger van die [slachtoffer 1] heeft gebeten (terwijl verdachte zijn
hoofd heen en weer schudde), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Enschede, althans in Nederland, [slachtoffer 1]
(Duitse opsporingsambtenaar) heeft mishandeld door (met kracht) in de
vinger van die [slachtoffer 1] te bijten (terwijl verdachte zijn hoofd heen en weer
schudde);
3.
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Enschede, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] te duwen en trekken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] bij zijn nek/hals en/of hoofd te grijpen en/of
zijn nek/hals en/of hoofd (met kracht) vast te blijven houden en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] naar de grond te trekken en/of
- ( vervolgens) met zijn (volle) gewicht op die [slachtoffer 2] te liggen (terwijl
verdachte die [slachtoffer 2] (met kracht) aan zijn nek vast bleef houden en/of
(telkens) het dienstwapen van die [slachtoffer 2] probeerde te trekken);
4.
hij op of omstreeks 10 maart 2016 te Ahaus, althans in Duitsland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen container met inhoud (oud ijzer),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders, genoemde container in de door hen/hem bestuurde vrachtwagen
heeft/hebben geladen, althans aan het laden was/waren, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn genoemd in het rapport van de reclassering van 12 mei 2016. Tevens vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ingediende vorderingen heeft de officier van justitie verzocht deze alle integraal toe te wijzen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. De redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zijn vervat in wettige bewijsmiddelen. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Eenheid Oost Nederland met registratienummer PL0600-2016255809 van 20 juni 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakt proces-verbaal.
5.1.1
Feit 1
5.1.1.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie voert daartoe aan dat weliswaar van “boos opzet” geen sprake was, maar dat op basis van de verklaringen van aangevers en verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting, het opzet van verdachte in voorwaardelijke vorm gericht is geweest op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
5.1.2.
het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat vrijspraak ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit dient te volgen, nu, gelet op de omstandigheden van het geval van opzet, ook in voorwaardelijke vorm, geen sprake was. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit kan, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje, volgens de raadsman bewezen worden verklaard.
5.1.3.
de bewijsoverweging van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de handelwijze van verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, inhoudt op de dood van aangevers, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat dat het oogmerk van verdachte was gericht op de dood van aangevers en dat aldus van “boos opzet” geen sprake was. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet echter, is reeds voldoende dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood of het zwaar lichamelijk letsel bij een ander het gevolg van zijn handelen zou kunnen zijn. Het moet dan gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Toegespitst op deze zaak betekent dit dat verdachte de aanmerkelijk kans dat het gevolg zou intreden ten tijde van zijn gedraging bewust moet hebben aanvaard oftewel op de koop toe moet hebben genomen. Hierbij zijn de omstandigheden van het geval van belang. Wat die omstandigheden betreft zijn, naar het oordeel van de rechtbank, door het openbaar ministerie onvoldoende feitelijke omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard. Zo is niets gerelateerd over de (verkeers)situatie ter plaatse en is nagelaten aan te geven wat de mogelijke gevolgen zouden geweest indien verdachtes verkeersgedrag had geresulteerd in een aanrijding met de auto waarin de slachtoffers reden. Aldus zal in verband met het ontbreken van voldoende feitelijke grondslag om de aanmerkelijk kans op de dood van de slachtoffers aan te nemen, vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit dienen te volgen.
Evenals de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, wat betreft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers, met inachtneming van vorenstaande overwegingen met betrekking tot voorwaardelijk opzet en gelet op verdachtes ter zitting afgelegde verklaring, bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, zodat een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje, kan volgen.
Nu verdachte de aan het subsidiair tenlastegelegde feit ten grondslag liggende feitelijke gedragingen heeft bekend en de raadsman ter zake dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 11 maart 2016, pagina’s 187 t/m 189;
3.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 11 maart 2016, pagina’s 194 t/m 197.
5.1.2.
Feit 2
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting en de verklaring van aangever, het onder 2 primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte zodanig in de vinger van het slachtoffer heeft gebeten dat daarmee zijn opzet in voorwaardelijke vorm gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het onder 2 primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen nu van opzet, ook in voorwaardelijke vorm, geen sprake was zodat verdachte ter zake van dat feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert daartoe aan dat volgens vaste jurisprudentie, het enkel bijten in een lichaamsdeel van iemand, in beginsel nog geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit kan volgens de raadsman wel worden bewezen.
de bewijsoverweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard en ernst van het bij het slachtoffer aanwezige letsel, niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, om verdachte zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat ter zake dit feit vrijspraak dient te volgen.
Evenals de raadsman acht de rechtbank het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Nu verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft bekend en de raadsman ter zake dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 10 maart 2016, pagina’s 178 en 179.
5.1.3.
Feiten 3 en 4
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens verdachte ter zake deze feiten geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 11 maart 2016, pagina’s 187 t/m 189.
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering;
2.
het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2016, pagina’s 94 en 95;
3.
het proces-verbaal van de getuige [getuige] d.d. 11 maart 2016, pagina’s 102 en 103.
5.2
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 maart 2016 te Enschede, (vanaf de B54/N35 richting Enschede, Nederland), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] (Duitse opsporingsambtenaren) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, als bestuurder in een vrachtauto,
- met (volle) kracht heeft geremd, zodat verbalisanten moesten uitwijken
om een aanrijding te voorkomen en
- onverhoeds heeft geslingerd met de vrachtauto, (om verbalisanten van de weg af te rijden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 maart 2016 te Enschede, [slachtoffer 1] (Duitse opsporingsambtenaar) heeft mishandeld door (met kracht) in de vinger van die [slachtoffer 1] te bijten;
3.
hij op 10 maart 2016 te Enschede, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] te duwen en trekken en
- die [slachtoffer 2] bij zijn nek/hals en hoofd te grijpen en
zijn nek/hals en hoofd (met kracht) vast te blijven houden en
- die [slachtoffer 2] naar de grond te trekken en
- met zijn (volle) gewicht op die [slachtoffer 2] te liggen (terwijl
verdachte die [slachtoffer 2] (met kracht) aan zijn nek vast bleef houden;
4.
hij op 10 maart 2016 te Ahaus, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, een container met inhoud (oud ijzer),
toebehorende aan [benadeelde] , genoemde container in de door hem bestuurde vrachtwagen heeft geladen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 302, 300 en 311 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feiten 2 subsidiair en 3:
telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 4
het misdrijf: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft, na te hebben geprobeerd een container met ijzer weg te nemen, zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van twee opsporingsambtenaren. Teneinde zich te willen onttrekken aan zijn aanhouding heeft verdachte met een door hem bestuurde vrachtauto verschillende uiterst gevaarlijke manoeuvres uitgehaald door te remmen en te slingeren met de bedoeling de verbalisanten die hem volgden van de weg af te rijden. Door dit hoogst onverantwoorde rijgedrag heeft verdachte een uiterst gevaarlijke situatie geschapen en ontstond er bij de aangevers de vrees dat het tot een aanrijding, met alle gevolgen van dien, zou komen. Het is niet de verdienste van verdachte dat zijn handelingen niet tot zwaar lichamelijk letsel van de opsporingsambtenaren hebben geleid. Door adequaat reageren van die opsporingsambtenaren is het bij een poging gebleven. Op het moment dan één van de opsporingsambtenaren verdachte uiteindelijk wilde aanhouden heeft verdachte zich hevig verzet wat heeft geleid tot de mishandeling van twee opsporingsambtenaren, waarbij één van hen met kracht om de nek is gepakt en hardhandig tegen de grond is gewerkt en de ander in de vinger is gebeten.
De slachtoffers hebben verklaard door toedoen van verdachte, zowel ten tijde van de achtervolging als daarna, grote angsten te hebben doorstaan. Een en ander is ook naar voren gekomen in de door twee van de drie slachtoffers ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen.
Op gedragingen als deze en met name daar waar die worden aangedaan aan gezagsdragers die hun werkzaamheden onder alle omstandigheden ongehinderd moeten kunnen doen, dient, naar het oordeel van de rechtbank gereageerd te worden met een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad, in het verleden herhaalde malen ter zake van vermogens- en agressiedelicten is veroordeeld.
Omtrent de persoon van verdachte zijn er door de reclassering verschillende rapportages opgemaakt. Daaruit blijkt dat er sprake is van een relatie tussen de door verdachte begane feiten en zijn alcoholgebruik. Verdachte heeft ter zitting zijn alcoholproblematiek onderkend en er blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en er alles aan te willen doen om abstinent te raken van alcohol teneinde herhaling van het plegen van strafbare feiten te voorkomen.
De rechtbank is gelet vorenstaande van oordeel dat bij de strafoplegging, naast het opleggen van een vrijheidsstraf, het accent dient te liggen op een behandeling van verdachte voor zijn alcoholproblematiek.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een belangrijk deel, te weten acht maanden voorwaardelijk doen zijn teneinde verdachte ervan te weerhouden zich andermaal aan feiten als de onderhavige schuldig te maken. Daartoe zal de rechtbank aan de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die zijn verwoord in de door de reclassering opgemaakte rapportage van 12 mei 2016.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde en zal de rechtbank, mede gelet op het uiterst gevaarlijke rijgedrag van verdachte, die ter zitting heeft verklaard dat hij, voordat hij die dag in de vrachtauto stapte, zo’n 12 flesjes bier had gedronken, aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur opleggen.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats 2] (Dld.), [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats 3] (Dld.) en
[slachtoffer 3] , wonende te [woonplaats 2] (Dld.), hebben zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen veroordeling van de verdachte tot betaling van respectievelijk € 850,--, € 800,-- en € 550,-- , telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Deze vorderingen betreffen telkens immateriële schade. Ook hebben de benadeelde partijen gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de benadeelde partijen in hun vordering ontvankelijk en zijn de vorderingen gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde aan het slachtoffer [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daarom toewijzen tot een bedrag van respectievelijk € 850,--, € 800,-- en € 550,--, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt of zullen maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde feiten is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57 en 91 Sr en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 4 het misdrijf: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte ter zake het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit tevens tot een
ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jarenzulks met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , allen voornoemd, van een bedrag van respectievelijk € 850,--, € 800,-- en
€ 550,--, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 10
maart 2016;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
legt de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 850,--ten behoeve van de benadeelde
[slachtoffer 1](ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit),
een bedrag van € 800,--ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 2] (ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde feiten) en
een bedrag van € 550,--ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 3] (ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 10 maart 2016, en telkens met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van respectievelijk
17, 16 en 11 dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen de bedragen te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partijen de verschuldigde bedragen heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van de bedragen komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Aksu en mr. L.T. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016.