ECLI:NL:RBOVE:2016:384

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
08/995271-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke werkstraf aan een feitelijk leidinggevende in een asbestgerelateerde zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als feitelijk leidinggevende van een aannemingsbedrijf zijn medewerkers werkzaamheden heeft laten verrichten aan een bouwwerk waar eerder asbesthoudende producten zijn verwijderd, zonder dat er een asbestvrij-verklaring aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de risico's van asbest, niet de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de gezondheid en veiligheid van zijn werknemers te waarborgen. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uur geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uur, met een vervangende hechtenis van 40 dagen bij niet-naleving, passend was. Daarnaast werd de verdachte verplicht om € 5.000,- te storten op de rekening van het instituut Asbestslachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte het tweede feit bewezen, waarbij de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen van zijn bedrijf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte als werkgever, evenals met zijn eerdere justitiële documentatie, die geen eerdere veroordelingen toonde.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/995271-14
Datum vonnis: 1 februari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 januari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als directeur leiding heeft gegeven aan een aannemingsbedrijf dat als werkgever niet heeft gezorgd voor voldoende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers, terwijl men bij het bedrijf wist of moest weten dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers ontstond of te verwachten was;
feit 2:als directeur leiding heeft gegeven aan een aannemingsbedrijf dat werkzaamheden heeft verricht aan een bouwwerk terwijl de volgens het Asbestverwijderingsbesluit vereiste eindbeoordeling niet was uitgevoerd of terwijl er op de bouwplaats nog visueel waarneembaar asbest of asbeststof in de lucht aanwezig was.
Voluit luidt de (ter terechtzitting gewijzigde) tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
[medeverdachte 1] B.V. op een of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 29 maart 2013, te Beemte-
Broekland, in de gemeente Apeldoorn, als werkgever in de zin van artikel 1 van
de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, handelingen heeft/hebben verricht en/of nagelaten in
strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s), toen daar in een
ligboxstal, gelegen aan of nabij de [adres] , zijnde een arbeidsplaats
als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de Arbeidsomstandighedenwet,
door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van artikel 1 van de
Arbeidsomstandighedenwet, te weten [werknemer 1] en/of [werknemer 2] , arbeid doen
verrichten, bestaande uit het verwijderen van Dupanelplaten, terwijl niet
was/werd voldaan aan
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft
verdachte niet gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de hiervoor bedoelde werknemer(s) die werden of konden worden
blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende
producten)
en/of
- 4.51 a lid 1 en/of lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft verdachte werkzaamheden aan laten vangen op een arbeidsplaats voordat na werkzaamheden met asbest de arbeidsplaats werd/was gereinigd en/of voordat er een eindbeoordeling en/of visuele inspectie werd/was verricht
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten,
levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers
ontstond of te verwachten was,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (als directeur van die
rechtspersoon) tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte 1] B.V. in of omstreeks de periode van 22
maart 2013 tot en met 29 maart 2013, te Beemte-Broekland, in de gemeente
Apeldoorn, opzettelijk, andere werkzaamheden, te weten het verwijderen van
Dupanelplaten, in een binnenruimte heeft verricht of heeft doen verrichten met
betrekking tot een bouwwerk of object, te weten een ligboxstaal gelegen aan of
nabij de [adres] , ten aanzien waarvan een handeling als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 was verricht,
terwijl niet een eindbeoordeling bedoeld in het eerste lid en/of tweede lid
van artikel 9 van genoemd besluit was uitgevoerd of, terwijl uit de
eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid en/of tweede lid van artikel 9 van
genoemd besluit volgde dat er op de plaats van handeling nog visueel
waarneembaar asbest aanwezig was en/of de concentratie asbeststof in de lucht,
als bedoeld in artikel 4.51a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
werd overschreden,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (als directeur van die
rechtspersoon) tot het hiervoor omschreven strafbare feit opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ter zake het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie tevens gevorderd dat de onderneming van verdachte voorwaardelijk wordt stilgelegd met een proeftijd van twee jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de bewijsmiddelen volgt dat vanwege ongecontroleerde en foutieve werkzaamheden met asbesthoudend materiaal, de werknemers van [medeverdachte 1] B.V. en alle overige mensen en dieren die zich bevonden op het perceel aan de [adres] te Beemte-Broekland in aanraking konden komen met een niet te verwaarlozen hoeveelheid asbest(vezel), waarmee er gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor de werknemers van [medeverdachte 1] bestond. Verdachte heeft volgens de officier van justitie niet gevraagd om de schriftelijke bevestiging van “asbestvrijgave”, voordat zijn personeel aan het werk ging en evenmin gecontroleerd of zijn personeel wel zonder beschermende kleding de arbeidsplaats kon betreden. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het bedrijf dat de werknemers onvoldoende doeltreffend beschermd aldaar werkzaamheden heeft laten verrichten wetende dat daarbij gevaar voor de gezondheid bestond. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er op de betreffende werkplek door de aanwezigheid van asbest levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, nu uit het rapport van Hamabest niet blijkt dat er sprake was van verspreiding van asbestvezels en dus ook niet dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was. De raadsman heeft zijn standpunt gebaseerd op de navolgende zinsnede uit het rapport: “Om vast te stellen of er sprake is van een verspreiding van asbestvezels dient een gedetailleerd (stof)onderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN2991”.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 wegens het ontbreken van opzet en dat in dat geval de overtreding kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat wegens het ontbreken van opzet vrijspraak dient te volgen.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, nu verdachte niet wist van de verboden gedraging en (ook) om die reden van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] B.V. Tussen 22 en 25 maart 2013 zijn door medeverdachte en asbestsaneerder [medeverdachte 2] golfplaten van het dak van de ligboxstal aan de [adres] te Beemte-Broekland verwijderd. Deze golfplaten bevatten asbest. Op de onderliggende dupanelplaten, spanten en gordingen is, na verwijdering van de golfplaten, asbest achtergebleven. In en rondom de ligboxstal bevond zich eveneens asbesthoudend materiaal. Verdachte wist dat de dupanelplaten wegens mogelijk achtergebleven asbestresten schoongemaakt moesten worden. Verdachte heeft niet gecontroleerd of de schoonmaak ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Na de sloop van het oude dak van de ligboxstal heeft verdachte niet gevraagd om een officiële asbestvrijgave, noch heeft hij gecontroleerd of deze documenten er waren, alvorens hij zijn personeel aan de [adres] aan het werk liet gaan met het plaatsen van een nieuw dak en het slopen van de onderliggende dupanelplaten. Tussen 26 en 28 maart 2013 is het nieuwe dak gelegd en op 28 en 29 maart 2013 hebben de medewerkers van [medeverdachte 1] B.V. en de medeverdachte [medeverdachte 3] de dupanelplaten verwijderd.
Op basis van het deskundigenrapport van Hamabest van 14 augustus 2013 stelt de rechtbank vast dat sprake was van een asbestbesmetting. Zowel inpandig als in de directe omgeving van de ligboxenstal aan de [adres] te Beemte-Broekland lagen kleine stukjes asbest. In de stofmonsters van de dakspanten werd zeer veel asbest aangetroffen. Er lagen kleine stukjes asbest in de raampjes van de schuur. Het risico op vrijkomen van asbestvezels is het hoogst bij niet-hechtgebonden asbest, zoals in de onderhavige situatie het geval is.
Het verwijderen van asbesthoudende golfplaten is een handeling zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Een asbestvrijgave is een eindbeoordeling zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
5.3.1
Feit 1
Voor bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde moet sprake zijn van het door de werkgever laten verrichten of nalaten van handelingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Vast staat dat het dak van de ligboxstal van [medeverdachte 3] aan de [adres] te Beemte-Broekland asbest bevatte en dat dit dak door asbestsaneerder [medeverdachte 2] is verwijderd. Tevens staat vast dat bij het verwijderen resten asbest(vezels) op de onderliggende dupanelplaten, spanten en gordingen zijn achtergebleven, alsook dat, hoewel daartoe wel afspraken waren gemaakt, deze resten niet door [medeverdachte 2] zijn verwijderd.
Verdachte betwist dat hij, op het moment dat hij zijn medewerkers (op het laatste moment ingehuurd door [medeverdachte 3] ) naar de [adres] zond om de dupanelplaten te verwijderen, wist dat nog resten asbest(vezels) op deze platen aanwezig waren. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Ook overigens blijkt niet uit het dossier dat verdachte op het moment van tewerkstelling van zijn medewerkers wist van de aanwezigheid van asbest op de dupanelplaten. Verdachte erkent dat hij, alvorens medewerkers naar de [adres] te sturen, had moeten wachten tot hij het officiële asbestvrijgave-formulier in handen had, echter heeft hij, zoals naar eigen zeggen vaker voorkwam, vertrouwd op de persoonlijke mededeling van asbestsaneerder [medeverdachte 2] dat de bouwplaats schoon was. Daar komt bij dat [medeverdachte 2] eerder aan [medeverdachte 1] te kennen heeft gegeven dat een dag moest worden ingepland voor de schoonmaak van het betreffende dak. Hoewel het handelen van verdachte de rechtbank op zijn minst gemakzuchtig voorkomt, heeft de rechtbank in het dossier geen bewijsmiddelen aangetroffen op basis waarvan zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte, op het moment dat hij zijn medewerkers naar de [adres] zond, wist, of redelijkerwijs moest weten, dat aldaar nog asbesthoudend materiaal aanwezig was en daardoor potentieel gevaar voor de gezondheid van zijn medewerkers ontstond, of kon ontstaan. Vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
5.3.2
Feit 2
Voor bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde moet sprake zijn van het opzettelijk doen verrichten van werkzaamheden aan een object of bouwwerk alwaar een handeling als bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit was verricht, terwijl niet eerst een eindbeoordeling bedoeld in artikel 9 van voornoemd besluit is uitgevoerd.
Feitelijk leiderschap
Voor strafbaarheid wegens feitelijk leidinggeven aan gedragingen van een rechtspersoon, is allereerst vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
De hiervoor bewezenverklaarde gedragingen in deze zaak zijn verricht binnen de sfeer van [medeverdachte 1] B.V. Zij passen immers binnen de normale bedrijfsvoering en zijn deze vennootschap ook dienstig geweest. Onder deze omstandigheden kunnen de ten laste gelegde gedragingen van verdachte, als bestuurder/enig aandeelhouder, aan [medeverdachte 1] B.V. als rechtspersoon worden toegerekend.
In de hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] B.V. had verdachte voorts feitelijk zeggenschap over de omstandigheden waaronder zijn medewerkers te werk worden gesteld en was hij bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van een situatie waarbij deze werknemers arbeid verrichten in een omgeving ten aanzien waarvan nog geen eindbeoordeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot de al dan niet aanwezigheid van asbest op de werkplek. Verdachte wist dat het verwijderde dak van de ligboxstal aan de [adres] te Beemte-Broekland asbest bevatte. Tevens was verdachte op de hoogte van het feit dat er geen formeel asbestvrijgave-formulier aanwezig was, althans had hij deze vrijgave (nog) niet in handen op het moment dat hij zijn medewerkers aan de [adres] werkzaamheden liet verrichten. Verdachte heeft desondanks niet gewacht met het doen uitvoeren van werkzaamheden door zijn medewerkers, tot de asbestvrijgave, zijnde een eindbeoordeling bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van het asbestverwijderingsbesluit, was uitgevoerd.
Het (kleurloos) opzet bij verdachte is daarmee naar het oordeel van de rechtbank een gegeven. Gelet op de positie van verdachte ten aanzien van Aannemingsberijf [medeverdachte 1] B.V., kan voornoemd opzet met betrekking tot de hiervoor bewezenverklaarde gedragingen aan die rechtspersoon worden toegerekend en kan verdachte als feitelijk leidinggever worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] B.V. in de periode van 22 maart 2013 tot en met 29 maart 2013, te Beemte-Broekland, in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk, andere werkzaamheden, te weten het verwijderen van Dupanelplaten, in een binnenruimte heeft verricht met betrekking tot een bouwwerk, te weten een ligboxstal gelegen aan of nabij de [adres] , ten aanzien waarvan een handeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 was verricht, terwijl niet een eindbeoordeling bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van genoemd besluit was uitgevoerd,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar als directeur van die rechtspersoon aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij hem daarvan in zoverre zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 120 lid 2 van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft als feitelijk leidinggevende van zijn aannemingsbedrijf zijn medewerkers werkzaamheden laten verrichten aan een bouwwerk waar eerder asbesthoudende producten zijn verwijderd, terwijl er geen “asbestvrij-verklaring” aanwezig was. De rechtbank acht het bewezen verklaarde feit zeer ernstig en rekent het verdachte zwaar aan dat hij in zijn hoedanigheid van eigenaar en feitelijk leidinggevende van een aannemingsbedrijf niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die hij als werkgever ten opzichte van zijn medewerkers had. Te meer nu verdachte vaker met asbestgerelateerde werkzaamheden te maken heeft en aldus op de hoogte is van de wijze waarop asbestsaneringen conform de geldende wet- en regelgeving dienen te worden uitgevoerd en van de gevaren die asbestvezels kunnen opleveren. Door te handelen zoals bewezen verklaard heeft verdachte te gemakzuchtig vertrouwd op andermans mededeling en daarmee de zorgplicht die hij heeft ten opzichte van zijn medewerkers ernstig verzaakt. Door zich niet op de formele wijze te vergewissen van de veiligheid van de werkomgeving van zijn medewerkers heeft verdachte hen blootgesteld aan een aanzienlijk gezondheidsrisico. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 juni 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, hetgeen de rechtbank in het voordeel van verdachte laat meewegen.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) is overschreden nu de onderhavige procedure, vanaf het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld, langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg binnen twee jaren dient te zijn afgerond. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, van de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld en de invloed van de verdediging op het procesverloop. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is geschonden en zal dit ook gegeven in het voordeel van verdachte laten meewegen bij haar strafmaatoverwegingen.
Op basis van het vorenstaande en om verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een feit als het onderhavige, acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren, bij niet voldoen te vervangen door 40 dagen hechtenis, passend en geboden. Het belang van een veilige werkomgeving voor medewerkers is, vanwege de mogelijke ernstige gevolgen voor slachtoffers in geval van blootstelling aan asbest, groot. Verdachte heeft hierin zijn zorgplicht verzaakt, waardoor de kans op nieuwe asbestslachtoffers is toegenomen. Om verdachte met name van dit belang te doordringen, zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) zal storten op de rekening van het instituut Asbestslachtoffers.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 91 Sr, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde uiterlijk binnen 5 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een bedrag van € 5.000,- stort op rekening van het Instituut Asbestslachtoffers [rekeningnummer] en dat de veroordeelde uiterlijk binnen 5 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het betaalbewijs van voornoemde storting zendt aan het Functioneel Parket Zwolle onder vermelding van het parketnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2013040132 (onderzoek Dormaal). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik ben enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] B.V..
Opdrachtgever [medeverdachte 3] , woonachtig aan de [adres] te Beemte-Broekland, heeft mij benaderd voor het verwijderen van een dak van de ligboxenstal op voornoemd perceel. Ik heb asbestsaneerder [medeverdachte 2] in dit kader benaderd. Tussen 22 en 25 maart 2013 zijn door asbestsaneerder [medeverdachte 2] golfplaten van het dak van de ligboxstal aan de [adres] te Beemte-Broekland verwijderd. Ik wist dat de onderliggende dupanelplaten vanwege mogelijk achtergebleven asbestresten schoongemaakt moesten worden. Ik heb niet gecontroleerd of de schoonmaak ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Na de sloop van het oude dak van de ligboxstal heb ik niet gevraagd om een officiële asbestvrijgave. Ik heb ook niet gecontroleerd of deze documenten er waren, voordat ik mijn medewerkers aan de [adres] aan het werk liet gaan met het plaatsen van een nieuw dak en het slopen van de onderliggende dupanelplaten. Tussen 26 en 28 maart 2013 is het nieuwe dak gelegd en op 28 en 29 maart 2013 hebben mijn medewerkers van [medeverdachte 1] B.V. de dupanelplaten verwijderd.
Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie, milieudeskundigen bij Politie Oost Nederland, district Noord en Oost Gelderland, pagina 99 en 115, met bijlage fotoblad pagina 185, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende;
‘Op 27 maart 2013 werd op de locatie [adres] te Beemte-Broekland waargenomen door de toezichthouder dat op het terrein diverse kleine stukjes asbest lagen.
Er was sprake van een besmetting rond de ligboxenstal van 575m2 en in de ligboxenstal van 525 m2.’
Het deskundigenverslag, te weten een asbestrapport van Hamabest van 14 augustus 2013 opgemaakt door A.H. Koetse, pagina 206, 208 (pagina 8 van het rapport), 211 (pagina 13 van het rapport), 212 (pagina 16 van het rapport), 215 t/m 218, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende;
‘Tijdens de visuele inspectie zijn er drie materiaalmonsters genomen en zijn er zes stofmonsters genomen. Deze monsters zijn in het laboratorium geanalyseerd. Uit de analyse blijkt dat alle materialen asbest bevatten. Uit analyse blijkt dat van de stofmonsters drie monsters asbesthoudende vezels bevatten.
Op basis van de bevindingen van onderhavige inventarisatie kan geconcludeerd worden dat er in en om de opstal, aan de [adres] te Beemte-Broekland de volgende asbesthoudende materialen aanwezig zijn:
Ligboxenstal:
Dak asbestbesmetting op dakconstructie
Zolder (opslag) golfplaten en asbestbesmetting vloer
Begane grond asbestbesmetting op vloer
Om de stal stukken golfplaat rondom de stal als asbestbesmetting.
Uit de risicoklassenindeling blijkt dat de materialen volgens de richtlijnen ingedeeld worden in de risicoklassen 1 en 2.
Zowel inpandig als in de directe omgeving van de ligboxenstal aan de [adres] te Beemte-Broekland zijn kleine stukjes asbest aangetroffen. Voor de aangetroffen besmetting in en rondom de schuur dient op korte termijn sanering plaats te vinden. Het risico op vrijkomen van asbestvezels in de lucht is het hoogst bij niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen en stof zoals in onderhavige situatie het geval. In de huidige situatie is als eerste indicatie vastgesteld dat er een asbestbesmetting aanwezig is in en rondom de ligboxenstal.’