Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MR. F. KOLKMAN,
[X], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift,
- de mondelinge behandeling,
- de notitie van de curator, voornoemd.
2.De feiten
- onder meer - veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 217.521,14 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 maart 2015 tot de dag der algehele voldoening, aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gulf Oil Nederland B.V., thans genaamd de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENVIEM Oil Nederland B.V. (verder te noemen ENVIEM Oil).
10 april 2015 executoriaal beslag gelegd ten laste van [X] op onder meer haar gehele handelsvoorraad, uit hoofde waarvan (naar zij stelt) de bedrijfsvoering van [belanghebbende] is stil komen te liggen.
dat de overdracht van de onderneming van de Vennootschap [1] aan Racobri Holding was bedoeld om, na effectuering van de ontbinding van Racobri Holding, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14c wet VPB, de onderneming geruisloos voort te zetten in [belanghebbende] ;
- dat tot de schulden van de Vennootschap behoort een schuld aan Gulf Oil Nederland BV die vanwege de met Gulf Oil Nederland BV gemaakte principe afspraken bij de inbreng in[belanghebbende] is gewaardeerd op een bedrag van € 25.000;
- dat op het moment van ontbinding tussen de Vennootschap en Gulf Oil Nederland BV overeenstemming bestond over de tekst van de vaststellingsovereenkomst (inhoudende de betaling van een bedrag van € 25.000 tegen finale kwijting) en dat nog slechts werd onderhandeld over de tekst van de samenwerkingsovereenkomst;
- dat [belanghebbende] en haar vennoten, zowel voor als na de overdracht van de onderneming van de Vennootschap aan Racobri Holding en de ontbinding van Racobri Holding aan Enviem Oil Nederland BV heeft laten weten dat zij de principe afspraken ten aanzien van de betaling tegen finale kwijting en de samenwerkingsovereenkomst, gestand wenste te doen en dat het moment van de definitieve schriftelijke vastlegging afhankelijk was van het moment waarop
- Enviem Oil Nederland BV (eindelijk) op de voorstellen tot het wijzigen van de concept samenwerkingsovereenkomst zou hebben gereageerd;
- dat Partijen geen misverstand willen laten bestaan over hun intenties en om die reden de navolgende afspraken hebben gemaakt;
3.Het verzoek
4.De beoordeling
€ 25.000,-- tegen finale kwijting) en een samenwerkingsovereenkomst. Een beroep op dwaling kan echter slechts slagen, indien deze betrekking heeft op vaststaande feiten. Het niet juist inschatten van een toekomstige onzekere gebeurtenis kan geen grond voor dwaling opleveren (artikel 6: 228 lid 2 BW). Alle betrokkenen zijn immers tot uitvoering van feitelijke- en rechtshandelingen met verstrekkende juridische gevolgen overgegaan voordat ENVIEM Oil enige overeenkomst had ondertekend waaruit haar instemming zou kunnen blijken. Het feit dat partijen, die gelet op de betrokken natuurlijke personen de facto telkens niemand anders zijn dan de [verzoeker] ( en voor wat betreft de vof zijn zoon) zelf, zodat in feite de [verzoeker] zelf heeft besloten dat er van dwaling sprake is geweest, brengt met zich mee dat niet zonder meer van de gestelde dwaling kan worden uitgegaan als daardoor belangen van derde partijen rechtstreeks worden of kunnen worden beschadigd.